Cultuur & boeken

Zakelijkheid en boete in het leven van Elsschot

Willem Elsschot (1882-1960) is een van de grootste Nederlandstalige schrijvers van de twintigste eeuw. Zijn werk bevat een ongrijpbaar element: blijvende frisheid. Het is moeilijk in te denken dat zijn romans op een gegeven moment ouderwets zullen zijn of aan zeggingskracht inboeten.

Tjerk de Reus
6 June 2011 14:28Gewijzigd op 14 November 2020 15:17

Die kwaliteit dankt zijn werk in hoge mate aan de stijl. Die is zakelijk, feitelijk, to the point, zonder franje – maar niet zonder gevoel en dramatiek. Wie is de man achter dit werk? Daarop geeft Vic van de Reijt antwoord, met zijn onlangs verschenen biografie over Elsschot. Dit boek past prima bij het schrijverschap van Elsschot: zonder opsmuk, met veel aandacht voor feiten en zakelijkheid – want Elsschot, pseudoniem van Alfons de Ridder, was een zakenman in hart en nieren.

Al in 1957 had Jan Greshoff, die intensieve contacten onderhield met Elsschot, geschreven over het ‘dubbelleven’ van de auteur, die streefde naar zakelijk succes – en dat tegelijk verfoeide. Zijn kunstenaarschap leverde een soort vergoeding voor de harde commercialiteit. Van de Reijt is de eerste die het gehele zakelijke archief van De Ridder heeft bestudeerd en is daarom goed in staat om te verhelderen hoe diens dubbelleven in elkaar stak. Zijn biografie geeft een intrigerend beeld van de kunstenaar én de zakenman – en hoe die twee samen dat ene leven bepaalden.

De zakelijke activiteiten komen ruimschoots in beeld, met rechtszaken, aan zwendel grenzende praktijken, de uitgave van de ”Almanak der kroostrijke gezinnen” enzovoort. De Ridder was een harde jongen die zich de kaas niet van het brood liet eten. Van de Reijt vertelt ook veel over de wisselwerking tussen De Ridders leven en de personages in zijn romans. Die romans kun je niet rechtstreeks autobiografisch noemen, maar er zijn talloze parallellen tussen leven en werk. Van de Reijt stelt dat je in het literaire werk een soort van boetedoening aantreft: wat De Ridder aan tekort, tragiek en zwendel aantrof in het gewone leven en in zijn zakelijke bezigheden, maakte hij goed in zijn literaire werk: hij gaf ruimte aan twijfels, verlangens en schuldbewustzijn.

De Ridder was zakenman en een kunstenaar, maar ook in sterke mate een familieman. De fotokatern in het boek bevat nogal wat familietaferelen. De band met zijn vrouw was hecht, maar lang niet altijd op een romantische manier. De Ridder was een stuurs mens, van weinig woorden, die soms zijn eigen gang ging en niet toegankelijk was voor vrouw en kinderen. Maar de stuurse man –een barbaar, zei een van zijn literaire vrienden– had echter ook zachte emoties. De moederfiguur is belangrijk in zijn gedichten, zoals in ”Spijt”, waarin een worsteling met schuldbesef samengaat met verlangen naar toewijding. De ik-figuur in het gedicht treurt om de voorbije kansen: hij heeft zijn moeder verwaarloosd. Daarom doet hij een oproep: „Gij die later wordt geboren,/ wilt naar wijze woorden hooren:/ pakt die beide handen beet,/ dient het wijf dat moeder heet.”

Van de Reijt schrijft dat Elsschot „met het geloof worstelde.” Hij verwijst hiervoor naar strofen zoals deze: „Priesters zalven en beloven,/ maar ik kan het niet geloven./ Neen, er is geen wenden aan:/ als wij dood zijn is ’t gedaan.” Dat Elsschot dit ter sprake bracht, wijst erop dat het hem bezighield. Ook ander werk toont zijn gepeins over geloof, bijvoorbeeld de roman ”Het dwaallicht”, waarin een gesprek plaatsheeft tussen Afghanen (”rijstkakkers”) en de ik-figuur, over de betekenis van religie. Elsschots zoon Jan zei over zijn vader: „Hij was wel anti-klerikaal omdat hij nu eenmaal wars was van elke vorm van dogma. Dat hij echter niet in God geloofde zou ik niet durven zeggen. In feite twijfelde hij, dus was hij geen absolute vrijdenker.”

De emeritus predikant Nico ter Linden wijdde onlangs een essay (verschenen in boekvorm) aan de religie bij Elsschot. Diens ongeloof, weerzin tegen dogma’s en het verlangen naar verlossing omschrijft Ter Linden als paradoxaal en levensecht. Hij vindt het te simpel om te stellen dat Elsschot voor honderd procent afscheid nam van geloof en kerk. Het is goed dat Ter Linden daar de vinger bij legt, want in de Nederlandse literaire cultuur bestaat de neiging om geloof en religiositeit niet erg serieus te nemen. Met Ter Linden ben ik zeer nieuwsgierig naar de werking van Elsschots religieuze verlangens. Die zijn zeker levensecht en herkenbaar, maar moet je Elsschot dan de drempel van de kerk over trekken? Ter Linden meent: het zou voor Elsschot plezierig geweest zijn als hij de rooms-katholieke theoloog Schillebeeckx had gelezen. Die heeft per slot van rekening de ‘muur’ aan dogmatische waarheden –waarin Elsschot maar geen deur vond– weten te slechten.

Ter Lindens eigen theologische opvattingen spelen hier vanzelf een duchtig woordje mee. Het is maar zeer de vraag of de vragen van Elsschot passen bij de antwoorden die Ter Linden voor zich ziet. Hij meent dat het voor iemand als Elsschot helemaal niet nodig was geweest een gelovige te worden, hij mag zonder twijfel zo ook wel de hemel in. Het interessante is dat er hiermee een kloof lijkt te gapen tussen het twijfelende verlangen van Elsschot en de tegemoetkoming van de vrijzinnige theologie van Ter Linden. Voor Elsschot was zo’n theologie van compassie, medemenselijkheid en eindeloos begrip voor ongeloof in elk geval niet genoeg – dat was nu precies zijn probleem.

Hoe het met de ziel van Elsschot gesteld was, weten we niet. Het gaat er voor lezers vooral om welke betekenis religie in zijn literaire werk krijgt. Een bijzonder voorbeeld is het slot van de roman ”Tsjip”, waarin Elsschot de eerste ontmoeting beschrijft van Laarmans (zijn alter ego) met zijn kleinzoon. Dat doet hij in religieuze termen: „Halleluja! Mijn Verlosser is gekomen. Hij zal mij met mijzelf verzoenen en mij genezen van al mijn kwalen. Door hem zal ik wedervinden waar ik radeloos naar zoek in het zand. (…) Ik zal met hem het lied der bevrijding aanheffen en zoo bereiken wij samen het land waar die gouden vogel jubelt, véél hoger dan de leeuwerik.”

Wat gebeurt hier? Elsschot profaniseert Bijbelse beelden (die bij de oudtestamentische profeten betrekking hebben op de Messias) en gebruikt ze om een ervaring van sacraliteit of transcendentie te verwoorden. Zo’n passage maakt duidelijk dat Elsschots werk voortkwam uit diepe, persoonlijke ervaringen, die kennelijk raakten aan het kerkelijke taalveld: ”verzoenen”, ”genezen”, ”bevrijden”, inclusief het eschatologische tafereel met de ”gouden vogel”. Zonder twijfel spot Elsschot hier niet met de Bijbeltaal. Hij heeft die nodig om zijn ervaring van het hogere ter verwoorden. Veelzeggend is dat hij dan teruggrijpt op het eeuwenoude idioom van het christendom.

Ongemeen boeiend zijn deze schrijver en zijn werk. Geïnteresseerden zullen blij zijn met de biografie van Van de Reijt. Hij vertelt het verhaal van Elsschots leven en werk, zonder zich aan psychologische speculaties te wagen. Sterk ook dat de auteur durfde te kiezen voor de beperking, en geen baksteendik boek schreef, zoals de biografenmode lijkt voor te schrijven.


Boekgegevens

Elsschot. Leven en werken van Alfons de Ridder, Vic van de Reijt; uitgeverij Athenaeum, Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011; ISBN 9789025368128; 414 blz.; € 29,95; Een zoekende ziel. Over Willem Elsschot, Nico ter Linden; uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 388 9419 5; 112 blz.; € 14,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer