Johannes Damascenus schreef in achtste eeuw al kritisch over Mohammed
Soms kan het net lijken alsof de uitdaging van de islam de christelijke wereld vandaag voor het eerst beroert. Maar de eersten die werden geconfronteerd met de opkomende islam waren oosterse christenen. Zij zagen in de zevende en achtste eeuw hun leven ingrijpend veranderen door de veroveringen van de kaliefen. Dat leidde, net zoals later tijdens de (Nadere) Reformatie, tot sterk polemische geschriften.
Een van de vroegste christelijke denkers over de islam is Johannes Damascenus (675-749). Deze grote Syrische kerkvader –zoon van een christelijke minister van de kalief in Damascus en zelf ook adviseur van de kalief– schreef rond 743 ”De Haeresibus” (Over Ketterijen), waarin hij in maar liefst honderd hoofdstukken een overzicht geeft van alle stromingen die in zijn optiek niet zuiver christelijk waren. Het laatste, honderdste hoofdstuk wijdde hij aan de dwaalleer die de „godsdienst der Ismaëlieten” wordt genoemd. Het is nu verschenen in een apart boekje, samen met een apologetische dialoog van Damascenus’ jongere tijdgenoot Theodorus Abu Qurra.
De islam had al vóór hun geboorte de macht overgenomen in Damascus. Dat ging er niet zo vredig aan toe als veel publicaties vandaag willen doen geloven. Kruisen werden niet langer getolereerd; afbeeldingen in kerken werden verwijderd. De heersende kalief Yazid liet aan het begin van de achtste eeuw christelijke pelgrims ombrengen. Een vriend van Johannes Damascenus werd de tong afgesneden omdat hij kritisch was over de islam.
In dat licht is het vreemd dat de vertalers en inleiders van het boekje, beiden verbonden aan de Universiteit van Tilburg, stellen dat de betrekkingen tussen moslims en christenen niet onder grote spanning stonden. Damascenus zou zich volkomen vrij hebben gevoeld om alles te zeggen wat hij maar wilde over de islam – terwijl zijn vriend zijn tong verloor en anderen zelfs hun hoofd. Dat komt niet erg geloofwaardig over.
Hoe dat ook zij, de kerkvader is niet mild in zijn schrijven, dat hij overigens aan gelijkgezinden richtte. Hij noemt Mohammed „een valse profeet” die „zijn eigen ketterij heeft gesticht.”
Het betoog van Damascenus komt erop neer dat hij theologische vragen zet bij de islamitische ontkenning dat Jezus Gods Zoon is en bij de claim van Mohammed dat hij openbaringen van God ontving. Dat is opvallend: al in de achtste eeuw wist hij dé grote knelpunten feilloos te herkennen en te benoemen. Datzelfde geldt voor het betoog van Abu Qurra.
Daarin ligt de belangrijkste relevantie van dit boekje. Of het de tegenstander altijd helemaal recht doet, kun je je afvragen, maar het windt in elk geval geen doekjes om de verschilpunten. Als Damascenus in zijn islamitische omgeving al geen reden zag om de kernverschillen te verdoezelen, dan is die reden er vandaag zeker niet.
Boekgegevens
De eerste christelijke polemiek met de islam, Johannes Damascenus en Theodorus Abu Qurra. Vertaald en toegelicht door Michiel Op de Coul en Marcel Poorthuis; uitg. Meinema, Zoetermeer, 2011; ISBN 978 90 211 4282 1; 197 blz.; 23,50.