Oud-Hollandse soorten als meikersen en hedelvingers verdwijnen langzamerhand helemaal.

Dat heeft H. Bus van de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) vanmorgen gezegd. Volgens Bus is het kersenseizoen sinds het Pinksterweekeinde volop aan de gang onder voorlopig zeer gunstige weersomstandigheden. Kersen die nu met name in de Betuwe in stalletjes langs de weg worden aangeboden, zijn vrijwel allemaal van Hollandse komaf, aldus Bus.

Uit een telling die NFO elke vijf jaar houdt, blijkt volgens Bus dat er in Nederland nog 258 kersentelers zijn, die samen 225 hectare boomgaard bezitten. Vijf jaar geleden waren er nog 287 bedrijven, die gezamenlijk echter 27 hectare minder grond bezaten.

De resterende bedrijven hebben iets meer kersenbomen aangeplant, omdat de nieuwe soorten beter bestand zijn tegen slecht weer en bovendien allemaal aan lage boompjes hangen. Bus verwacht dat de ouderwetse hoogstamboomgaarden op den duur allemaal zullen verdwijnen, omdat het plukken van kersen aan de hoge bomen te arbeidsintensief en te gevaarlijk is.

In Nederland is het niet zo eenvoudige kersen plukken nog steeds een bezigheid die voornamelijk door de boerengezinnen zelf wordt gedaan, al werken hier en daar ook wel asielzoekers, zo blijkt uit cijfers van de NFO.

Het kersenseizoen loopt door tot ongeveer half juli, afhankelijk van het weer. Langdurige regenperiodes zijn slecht voor de kersen, die dan door de nattigheid gaan barsten en rotten. Tegenwoordig beschikken sommige kersentelers over zogeheten regenkappen, die precies over de lage boompjes passen. Ook dat maakt het kwetsbare kersentelen weer iets aantrekkelijker, aldus Bus.