Kuyper, Bavinck, Berkouwer en de Schrift
Titel:
”Bijbel en dogmatiek. Schriftbeschouwing en Schriftgebruik in het dogmatisch werk van A. Kuyper, H. Bavinck en G. C. Berkouwer”
Auteur: D. van Keulen
Uitgeverij: Kok, Kampen, 2003
ISBN 90 435 06605
Pagina’s: 742
Prijs: € 49,90. Aan de Vrije Universiteit in Amsterdam promoveerde op 20 mei met lof tot doctor in de theologie D. van Keulen. In een lijvig proefschrift geeft hij ons een uitgebreid overzicht van hoe in de latere negentiende en in de twintigste eeuw onder gereformeerden over het bijbelgezag werd gedacht, met name door A. Kuyper, H. Bavinck en G. C. Berkouwer. Laatstgenoemde verdedigde eerst op bekwame wijze het klassieke gereformeerde standpunt. Later veranderde hij echter totaal van mening.
Van Keulen heeft alles met grote nauwkeurigheid beschreven. Met bewonderenswaardig geduld doorploegde hij de werken van de drie genoemde coryfeeën. En dat niet alleen; ook aan vele reacties, onder andere in allerlei recensies, schenkt hij ruime aandacht. Zo werd dit boek tot een rijke bron van informatie. Onze conclusie moet wel zijn, dat van de oorspronkelijk zo krachtig beleden autoriteit van de Heilige Schrift in de Gereformeerden Kerken in Nederland (GKN) weinig is overgebleven.
Bij Bavinck en Berkouwer geeft Van Keulen een weergave van hun Schriftbeschouwing en hun Schriftgebruik. Na de hoofdstukken over Bavinck komt nog een interessant overzicht van moeilijkheden in de GKN in verband met de belijdenis van het absolute bijbelgezag. Moeilijkheden zijn er geweest met dr. C. van Gelderen, ds. J. B. Netelenbos en vooral met dr. J. G. Geelkerken.
Het verschil in opvatting met Van Gelderen liep met een sisser af, maar ds. Netelenbos werd hervormd; en de opvattingen van dr. Geelkerken werden, zoals bekend, op de synode van de GKN te Assen, in 1926, veroordeeld. In 1967 is de beslissing van Assen 1926 echter weer herroepen.
We kunnen binnen de beperkte ruimte van deze bespreking onmogelijk geheel recht doen aan de rijke inhoud van deze studie en beperken ons dus in onze weergave en in het formuleren van een beoordeling.
Paard van Troje
Bij A. Kuyper valt op dat hij nadruk legt op de zogenaamde grafische inspiratie: dus wat in de Bijbel op schrift staat, is door God ingegeven. En er is bij hem, evenals bij Bavinck, sprake van de zogenaamde organische inspiratie.
Op die term is veel kritiek geoefend, en men heeft wel gezegd, dat men daarmee het Trojaanse paard heeft binnengehaald (zie blz. 282). Maar men bedoelde ermee dat de bijbelschrijvers hun eigen persoonlijkheid en stijl hadden, en dat ook de omgeving en cultuur waarin ze leefden, invloed hadden op de wijze van teboekstelling van de goddelijke openbaring.
Echter werd later ook door de oudere Berkouwer betoogd, dat met de menselijke weergave ook het betrekkelijke, tijdgebondene en feilbare in de Schrift was doorgedrongen. Dit nu is juist door Kuyper en Bavinck en ook door de jongere Berkouwer ten sterkste bestreden. In dat verband werd een gelijkenis geconstateerd met de Zoon van God, Die mens werd, maar toch zonder zonde bleef. Zo sprak ook de Heilige Geest, Die God is, in mensenwoorden, maar zonder feil of gebrek (zie hiervoor Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek I, blz. 406).
Ook Kuyper gebruikt deze vergelijking. Daarop heeft men veel kritiek gehad, en inderdaad: elke vergelijking gaat ergens mank. En toch heeft deze vergelijking waarde, namelijk in zoverre nadruk wordt gelegd op de onfeilbaarheid van de Bijbel, ook in menselijk schrift.
Er wordt ook aandacht gegeven aan de laatste jaren van Bavinck. Men meende soms dat Bavinck toen ging twijfelen aan de gereformeerde inspiratieleer en zich meer toelegde op psychologische en pedagogische vragen (blz. 145 vv). Maar uit de schriftelijke nalatenschap van Bavinck is zeker geen koersverandering af te leiden, die er wel was bij Berkouwer.
Een zeer groot deel van de dissertatie is gewijd aan Berkouwer (blz. 226-621). Pleitte deze aanvankelijk nog voor een isolementspositie van de gereformeerden inzake de schriftbeschouwing, later schoof hij steeds meer op in de richting van K. Barth. De Schrift geeft dan volgens hem een menselijk, feilbaar getuigenis van de goddelijke heilswaarheid in Christus. Het is Gods Woord in mensenwoord, zoals G. N. Lammens het treffend weergeeft. Dit getuigenis van de Schrift valt dan samen met het getuigenis van de Heilige Geest. Opmerkelijk is dat Berkouwer die ingrijpende wijziging maar een enkele keer openlijk toegeeft.
Een grote rol speelt bij Berkouwer ook in later tijd de correlatiegedachte. Gods Woord is gericht op het geloof van de mens. Op zichzelf is dat waar, maar er zijn tegen deze ontwikkeling mijns inziens twee ernstige bezwaren in te brengen. Berkouwer verzwijgt dat het appèl tot geloof in de boodschap van de Bijbel ook kan worden afgewezen in ongeloof (zie onder andere blz. 484, noot 136). En vooral in de leer over de laatste dingen komt bij de latere Berkouwer veel te weinig uit dat de Schrift óók ”reportage” geeft, weergave van feiten. Alles vervliegt onzes inziens te veel in het verkondigende en appellerende. Als daarop gewezen wordt (onder anderen door H. Berkhof), kan de anders zo beminnelijke Berkouwer nogal vinnig reageren (blz. 522 vv).
Eenheid of pluriformiteit
In een (korte) slotbeschouwing leren we iets van de eigen opvatting van de schrijver kennen. Dan blijkt hij nog verder te gaan dan Berkouwer. Van Keulen heeft er moeite mee dat Berkouwer de centrale inhoud van de Schrift weergeeft met de verkondiging van het heil in Christus. Deze inhoud zou veel meer pluriform wezen. En terwijl Berkouwer zich nog houdt aan onze canon van 66 bijbelboeken, heeft Van Keulen nogal wat kritische vragen over de geldigheid en geslotenheid daarvan.
De grote vraag voor de schrijver is hoe Bijbel en geloofsleer zich verhouden (vandaar de titel van zijn dissertatie). Als betrouwbare norm voor het vaststellen van een dogmatiek zou de Schrift niet kunnen dienen. Daar zou ze veel te veelkleurig voor zijn.
Uiteindelijk vindt de auteur in de liturgie, in teksten die steeds gelezen worden in het kerkelijk jaar, wellicht een steunpunt. Maar dan zouden we onze zekerheid moeten funderen op wat ten diepste menselijke voorkeur is, en niet op het Woord van God, dat met volstrekt gezag tot ons komt en dat niet naar onze voorkeur vraagt.
De grote kracht van dit monumentale werk bestaat daarin dat hier op meesterlijke wijze is samengebracht wat we bij de grote gereformeerde theologen vinden over het bijbelgezag en allerlei literatuur daaromheen.