Ik of wij
„Ach lieverd, je bent vast erg geschrokken.” Het kleine meisje zegt niets. Ze is met haar anderhalf jaar nog te jong om veel te zeggen. Gelukkig vertelt moeder hoe het zit. Taal geeft contact. Je kunt ermee geruststellen: „Van zo’n hond zou ik ook bang zijn, hoor.” Maar taal gaat nog verder. Je geef er gewoontes en opvattingen mee door. Hiervan werd ik me duidelijker bewust toen ik onlangs iets las over taalontwikkeling en de cultuur. Uit dit artikel bleek dat ouders in een ik-cultuur hun kinderen anders leren spreken dan ouders in een wij-cultuur.
Onze westerse maatschappij kenmerkt zich door een ik-cultuur. Hierin is persoonlijke autonomie belangrijk: zelf dingen kunnen en zelf een mening hebben. Dit is terug te zien in de opvoeding. Een kind mag ergens iets van vinden. Van meet af aan ondersteunt de taal dit, zelfs nog voordat kinderen kunnen praten. Zolang het kind klein is, vult de ouder de woorden en gedachten voor hem in. „Je vindt dit wel heel verdrietig, hè. Kom maar even lekker bij mij op schoot zitten.” „Wat wil je op je boterham: pindakaas of jam?”
Gesprekjes vinden een-op-een plaats, waarbij ouder en kind elkaar aankijken. Zodra een kind wat groter wordt en gaat brabbelen, gaan ouders die brabbelzinnetjes vertalen. „O, wil je liever stroop. Prima, dan doe ik er stroop op.” Wij vinden het normaal om ons aan te passen aan het taalniveau. Van het jonge kind wordt niet direct verwacht dat het zich aanpast aan zijn omgeving of aan zijn situatie. Nee, de omgeving wordt kindvriendelijk gemaakt. Gaandeweg merkt het kind dat er iets te kiezen valt en dat zijn mening ertoe doet.
Tot zover heel normaal voor ons als moderne westerlingen. Dat het ook anders kan, merkte ik toen ik verder las in het artikel.
In een wij-cultuur ligt de nadruk niet op het individu, maar op het gezamenlijke. Iemand ontleent zijn kracht en waarde aan zijn bijdrage aan de gemeenschap. Verantwoordelijkheden worden gedeeld. Vaak zijn er meerdere verzorgers: zussen, grootmoeders of oudere broers. Kinderen delen hun slaapkamer en vinden het gewoon om voor elkaar te zorgen. Besluiten worden zonder overleg met het kind genomen. Geven kinderen toch hun mening, dan wordt dat al snel brutaal gevonden.
Hoe spreken opvoeders in de wij-cultuur met hun kleine kind? Het belangrijkste verschil is dat men niet mét de baby praat, maar tégen hem. De baby gaat wel overal mee naartoe in een draagdoek, maar de moeder houdt zich vooral bezig met haar eigen zaken. Om een kind te leren praten, zal moeder het juiste woord noemen, waarna ze vraagt het na te zeggen. Op gebrabbel gaat ze niet in en ze gist niet naar wat het kind bedoelt. Al vroeg leert een kind hiermee zijn plaats in de sociale orde kennen en past zich daarin aan. Als een moeder met haar kind praat, is het meestal om iets aan te wijzen of uit te leggen over de buitenwereld. „Zie je dat water daar. Het is diep. Iedereen past goed op om er niet in te vallen.” „Die mevrouw hangt haar dekbed uit het raam. Lekker fris.”
In de wij-cultuur legt de ouder via de taal een verbinding met de buitenwereld en niet zoals in de ik-cultuur met de binnenwereld van het kind. Al lezend over taal en cultuur werd ik me ervan bewust dat onze kinderen het individualisme ingegoten krijgen via taal. En we hebben het niet eens in de gaten. We denken het goed te doen door maximaal bij ons kind aan te sluiten. Ondertussen kweken we mondige kinderen die ik-gericht denken in plaats van gemeenschapsgericht.
Toch ben ik te veel kind van mijn eigen cultuur om direct de wij-cultuur te omarmen. Kinderen moeten toch ook zelfstandig worden en staande kunnen blijven in een groep andersdenkenden? Daarbij komt dat ik het waardevol vind om kinderen te ‘zien’ en hun te leren hun gevoelens te duiden. Een belangrijk aandachtspunt is echter dat niet alles moet draaien om het kind. Het is zo veel interessanter om kinderen in te leiden in onze grotemensenwereld. Daar hoort ook een taal bij.
De auteur is psychologe en moeder van een zoon van 12 jaar en twee dochters van 17 en van 18. Reageren aan scribent? gedachtegoed@refdag.nl