Zin en onzin van de kerkelijke feestdag
Het blijkt dat een toenemend aantal hervormde gemeenten op Goede Vrijdag twee diensten houdt. De meningen over deze tendens verschillen. Verdient het aanbeveling om zo extra aandacht te vragen voor het hart van het Evangelie, of gaat het hier om een idee dat vooral afkomstig is uit hoogliturgische kringen?
De tendens voor die extra dienst op Goede Vrijdag blijkt uit een onderzoekje van deze krant en een artikel daarover, vorige week. Een dergelijk bericht is reden genoeg om aandacht te vragen voor de viering van de kerkelijke feestdagen. Nu heeft het wereldwijde calvinisme met dit verschijnsel een lastige verhouding. Gereformeerde kerken die stammen uit de traditie van de Schotse reformator John Knox hebben nogal eens onoverkomelijke bezwaren tegen speciale kerkelijke gedenkdagen. Zij plegen ze aan te duiden als zogenaamde christelijke feestdagen omdat ze geen enkele grond zouden hebben in de Schrift. Bovendien beroepen zij zich op de praktijk van Calvijn in Genève, die zich in niet mis te verstane woorden verzette tegen de viering van bijvoorbeeld het kerstfeest.
De Nederlandse gereformeerde kerken gaan al spoedig na hun ontstaan een andere weg. Zij kiezen voor een ‘beperkt’ kerkelijk jaar, waarin de grote heilsfeiten ieder jaar worden herdacht: de kerstdagen met de adventsweken, de lijdensweken en Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaartsdag en Pinksteren. Ook voorstanders van deze visie menen steun te vinden in de woorden en het werk van Calvijn.
Oorsprongen
Om in deze kwestie meer duidelijkheid te krijgen, is het goed om een korte schets te geven van de oorsprongen van het kerkelijke jaar. Het staat vast dat de oudste christelijke feestdag het paasfeest is. Al in de tweede eeuw wordt door de christenen een feest gevierd dat de naam pascha draagt en meerdere dagen in beslag neemt. Naar alle waarschijnlijkheid herdenkt men tijdens deze dagen vooral het sterven van de Heere Jezus.
Zo is er een beroemde ‘paaspreek’ van bisschop Melito van Sardes (circa 170 na Chr.) bewaard gebleven. Hierin geeft hij een allegorische uitleg van de geschiedenis van de uittocht (Exodus 12). Het slachten van het paaslam wordt door hem betrokken op het offer van hét Paaslam, Jezus Christus. De preek loopt uit op een lofzang op de opstanding van Christus.
Ook al komen in de preek van Melito sterk anti-Joods gekleurde uitspraken voor, toch wordt het oudtestamentische Pascha hier nog nauw verbonden met de nieuwtestamentische heilsfeiten van kruis en opstanding. Trouwens, ook het onderscheid tussen Goede Vrijdag en Pasen als de gedenkdag van Christus’ verrijzenis krijgt geen sterk accent. Zij liggen nog sterk in elkaars verlengde.
Dat verandert in de vierde eeuw als Constantijn de Grote keizer is. Hij geeft opdracht om boven de kruisheuvel Golgotha en de plaats van het graf van Christus een kerk te bouwen. Als Cyrillus (circa 313-386) rond 348 bisschop van Jeruzalem wordt, bevordert hij gedurende de ”heilige week” allerlei liturgische vieringen rond de heilige plaatsen. Gemeenteleden en pelgrims trekken van de palmzondag tot en met de paasdagen langs de plaatsen die Jezus tijdens Zijn lijdensweg bezocht heeft. Op iedere plaats worden Bijbelgedeelten gelezen die daarop betrekking hebben en worden gepaste liederen gezongen. Zo krijgt de viering van Goede Vrijdag haar eigen invulling ten opzichte van die van Pasen.
Inmiddels hebben de weken voor Pasen ook in deze zin een eigen karakter gekregen dat er in die tijd wordt gevast. Dit vasten is oorspronkelijk niet bedoeld als een periode om het lijden en sterven van de Heere Jezus te overdenken. De veertigdagentijd is vanouds meer een tijd van voorbereiding op het paasfeest dan op de Goede Vrijdag. Naar oude traditie wordt namelijk in de paasnacht de doop bediend en in de veertig dagen daaraan voorafgaande vasten de dopelingen en krijgen zij catechetisch onderwijs om het sacrament op waardige wijze te kunnen ontvangen.
De tijd na Pasen is vooral een vreugdetijd waarin het pinksterfeest al vroeg een eigen plaats krijgt. Het is de gedenkdag van de uitstorting van de Heilige Geest, vijftig dagen na Pasen. Uiteindelijk wordt in de oude geschriften ook gesproken van de Hemelvaartsdag als aparte kerkelijke gedenkdag. Deze is vermoedelijk vrij laat ingevoerd.
Kerstfeest
Ook het kerstfeest zoals wij dat kennen, is van late datum. Het is waarschijnlijk kort voor 350 in Rome ontstaan en vandaar over de wereldkerk verbreid. Eerder kende men in het oostelijke deel van het Romeinse Rijk wel een soort gedenkdag van de geboorte van de Heere Jezus. Dat was het epifaniefeest, dat op 6 of 10 januari werd gevierd. Maar als geboortefeest is het door het kerstfeest op 25 december verdrongen en heeft daarom een andere invulling gekregen.
Waarom gebeurde dit? In geschriften uit de Oude Kerk worden hiervoor verschillende redenen aangevoerd. Zo komt men op 25 december uit doordat men uitgaat van 25 maart, het Romeinse begin van de lente, dat ook geldt als de datum van de schepping van de wereld. Dit moet ”dus” ook de datum zijn waarop de engel Gabriël zijn boodschap aan de maagd Maria brengt (Luk. 1:26 en verder) en waarop het Kind Jezus van de Heilige Geest wordt ontvangen. Negen maanden later wordt Hij geboren, op 25 december dus.
Er is ook nog een andere verklaring, die veel waarschijnlijker is. De maand december is volgens de heidense Romeinse kalender een echte feestmaand waarin over het algemeen nogal overdadig wordt gegeten en gedronken. Hoogtepunt is het feest op 25 en 26 december, het ”geboortefeest van de niet te overwinnen zon” (”Dies natalis solis invicti”). De gedachte daarachter is de volgende: Rond deze datum valt de winterzonnewende. Vóór die tijd worden de dagen steeds korter en het licht van de zon lijkt te doven. Maar na 25 december blijkt dat de zon niet sterft. Hij herleeft, wint aan kracht en zijn zegenrijke licht blijkt onoverwinnelijk.
Als het christelijk geloof vanaf Constantijn de Grote steeds meer invloed krijgt in het Romeinse Rijk, proberen de kerkelijke leiders dit heidense feest te kerstenen. De herdenking van de geboorte van de niet te overwinnen zon wordt vervangen door de herdenking van de komst van de Zon der gerechtigheid, Jezus Christus (Mal. 4:2). Het onbedoelde gevolg is wel dat allerlei heidense elementen onder de oppervlakte van dit feest blijven voortbestaan en eeuwenlang doorwerken. Datzelfde gebeurt als de kerkelijke jaarkalender in de loop der tijden met nog meer kerkelijke gedenkdagen wordt uitgebreid: naamdagen van een grote reeks heiligen en de feestdagen ter ere van Maria.
Calvijn
De Reformatie breekt met dit breed uitgewaaierde kerkelijke jaar. Binnen de lutherse en zeker binnen de anglicaanse traditie gebeurt dit maar zeer ten dele. Hier blijven nog heel wat resten van de reeks kerkelijke feestdagen uit de middeleeuwen bewaard. De Zwitserse Reformatie is radicaler. Zo worden in Genève al vroeg alle feestdagen afgeschaft, behalve de zondag. De gedachte hierachter is dat alle doordeweekse gedenkdagen instellingen van mensen zijn, terwijl alleen voor de viering van de zondag Bijbelse gronden aan te wijzen zijn.
Calvijn sluit zich in principe bij deze visie aan, al is het voor hem geen principiële kwestie. Zo is echter wel te verklaren dat de reformator van Genève op de eerste kerstdag van het jaar 1550 zijn serie vervolgt over de profeet Micha met een preek over hoofdstuk 5:7-14. In die preek fulmineert hij tegen het feit dat de kerk voller is dan gewoon, omdat men „kennelijk een soort bijgelovige eerbied heeft voor het kerstfeest.” Iets vergelijkbaars gebeurt ook op 25 december in andere jaren.
Toch is dat maar één kant van het verhaal. De weigering van Calvijn heeft namelijk alles te maken met het feit dat de eerste kerstdag in die jaren op een doordeweekse dag valt. Zo’n dag mag men naar zijn mening niet op een bepaalde manier heilig verklaren als zou het om een instelling van God gaan. Anderzijds is de reformator er echter beslist niet op tegen dat in de prediking regelmatig aandacht geschonken wordt aan Gods grote heilsdaden in Christus. Dat moet dan echter wel op de zondag, de feestdag bij uitstek, gebeuren. Zodoende houdt Calvijn een kerstpreek op de zondag die het dichtst bij 25 december ligt óf op zondag 25 december. En omdat Pasen en Pinksteren altijd op zondag vallen, zijn er ook verscheidene paas- en pinksterpreken van de reformator bekend.
Samenvattend: Calvijn verzet zich tegen een bijgelovige heiligverklaring van bepaalde dagen. Anderzijds dienen de grote werken van God wel herdacht te worden. Hiervoor is echter de zondag de meest aangewezen dag en het meest aangewezen middel is de prediking van het Woord in de samenkomst van de gemeente.
Christelijke vrijheid
Uit dit alles blijkt dat er nogal wat verschil is in de manier waarop de christelijke feestdagen gevierd worden. Het is zelfs mogelijk om bij iemand als Calvijn verschillende accenten te ontdekken. Dat laatste heeft gevolgen binnen de wereldwijde gereformeerde traditie. Zo bestaan in sommige calvinistische kerken in de Engelstalige wereld grote aarzelingen rond de viering van de feestdagen. Dat heeft zelfs invloed op immigrantengemeenten van Nederlandse origine in Noord-Amerika. Soms wordt daar op de kerstdagen volstaan met één dienst, namelijk op de morgen van 25 december.
Hier in Nederland gaat de tendens doorgaans in een andere richting. Vrijwel alle kerken die teruggaan op de calvinistische Reformatie praktiseren een ”sober” of een ”beperkt” kerkelijk jaar, waarin de heilsfeiten regelmatig worden herdacht. In sommige gemeenten gebeurt dat iets nadrukkelijker dan in andere. Zo kent men op het vroegere eiland Urk al vele jaren de goede gewoonte om op Hemelvaartsdag niet één, maar twee diensten te beleggen. Bovendien is er, zoals we zagen, een toenemend aantal gemeenten waarin op Goede Vrijdag twee diensten worden gehouden.
In het licht van de brede gereformeerde traditie zal men tegen de laatstgenoemde tendens moeilijk bezwaar kunnen aantekenen. Hierbij moeten we er wél op bedacht zijn dat een uitbreiding van het aantal diensten nooit dwingend mag worden opgelegd, gesteld dat dit vandaag nog mogelijk is. Bovendien zullen we ons moeten wachten voor een hoogliturgische of zelfs quasi-sacramentalistische wijding van bepaalde dagen. Maar wat is erop tegen als een gemeente haar christelijke vrijheid gebruikt om een extra dienst te beleggen om het lijden en sterven van Christus te herdenken?
Het valt toe te juichen als met name de heilsfeiten van Goede Vrijdag en Hemelvaartsdag nadrukkelijker herdacht worden dan nu veelal het geval is. Belangrijker dan nationale feestdagen zijn immers de christelijke gedenkdagen; daarbij gaat het om dé Koning.