Eindelijk een woordenboek Afrikaans-Nederlands
Eindelijk is er dan een woordenboek dat het Afrikaans en het Nederlands naast elkaar zet. Wie denkt dat het Afrikaans voor een Nederlander een makkie is, heeft het fout.
Daar stond ik dan. Als Nederlandse student voor een jaar in Zuid-Afrika, in april 1996, deze maand precies vijftien jaar geleden. Een student van de Potchefstroomse Universiteit vir Christelike Hoër Onderwys zou me ophalen.
Hij had een „blas velkleur”, las ik op een fax van hem. Had ik toen het ”Groot woordenboek Afrikaans en Nederlands” gehad, dan had ik geweten dat dit een „getinte huidskleur” is. Maar een woordenboek voor het Afrikaans bestond toen nog niet. Niet dat ik al die jaren geen vermoeden had wat een „blas velkleur” is, maar nu weet ik het zeker.
Ik had me laten vertellen dat je het Afrikaans vanzelf wel leert. Dat was zo’n beetje het laatste waar je over in hoefde te zitten.
Maar zo stootte ik keer op keer mijn neus. Misschien werd het daardoor voor mij wel zo’n grote sensatie. Geen andere leermeester gaf mij zo veel inzicht in taal als de Afrikaner. En nu ik door dit woordenboek van ruim 2000 pagina’s blader, tintelt het opnieuw.
Dit woordenboek bestaat niet uit de gebruikelijke twee delen. Om dat het Afrikaans en het Nederlands zo dicht bij elkaar liggen, is er één geheel van gemaakt. Zo kun je dus direct de overeenkomsten en de verschillen zien. De Afrikaanse woorden staan cursief, de Nederlandse gewoon rechtop.
De eerste dag op de universiteit van Potchefstroom nam een secretaresse me mee op een rondleiding. „Hier is die badkamers”, zei ze. Ik was verbaasd: badkamers op een universiteit? Pas weken later, toen ik voor mijn gang naar het toilet de „badkamers” al vele malen voorbij was gelopen, begreep ik dat zich hier een heel gewone wc bevond. Zeggen de Amerikanen immers ook geen ”bathroom”?
Na een paar weken dronk ik in de docentenkamer een kopje thee. Het hele gesprek ging aan me voorbij. Het afdelingshoofd was vriendelijk en vroeg: „En Hollander, wat dink jy?” Ik antwoordde bedeesd: „Ik kan jullie amper verstaan.” Waarop hij verrast zei: „O, kan jy dit amper verstaan?”
In het Afrikaans is amper het woord voor bijna. Maar in het Nederlands voor: bijna niet. En zo spraken we langs elkaar heen. Voor mij stond vast: dit leer ik dus nooit.
De opstellers van het woordenboek hebben oog voor zulke ”valse vrienden”. Zij gebruiken in de inleiding het woord ”robot”. De spelling is in beide talen gelijk, maar in het Afrikaans is het een verkeerslicht, terwijl het bij ons een automaat is. Een beter voorbeeld is misschien nog het woord ”motor”, dat in het Afrikaans geen motorfiets is, maar een auto. Datgene wat onder de motorkap zit, is dan weer ”enjin” of ”masjien”.
Zo zijn er talloze instinkers. De dominee zei eens dat je een lam kon voeden met een „bottel en ’n tiet”. Ik was ineens wakker. Maar behalve ik leek niemand daarvan op te kijken. En ja hoor, het woordenboek geeft het antwoord: een fles met een speen.
Datzelfde afdelingshoofd kwam met een scooter naar zijn werk. Toen wij in Nederland het woord bromfiets bedachten, stonden de Afrikaners al op eigen benen. En slim als ze waren, dachten ze: Een pony is een klein paard. Daarom werd de scooter een ”bromponie”. Het kleine formaat krant waarin deze recensie is gedrukt, heet daarom ook ”poniekoerant”. Niks tabloid.
Dit is het eerste woordenboek dat je zomaar een avond lang voor je plezier op je knieën neemt. Lekker leeskos vir julle almal!
Groot woordenboek Afrikaans en Nederlands, Willy Martin (red.); uitg. Prisma, Houten, 2011; ISBN 978 90 491 0256 2; 2228 blz.; € 69,99.