„Als partijloze maak je geen kans”
Titel:
”Niet spreken met de bestuurder”
Auteur: Gerard van Westerloo
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2003
ISBN 90 234 0064 X
Pagina’s: 366
Prijs: € 18,50. Een trambestuurder en een politicus hebben op het eerste oog niets gemeenschappelijks. Bij nader inzien zijn er twee raakvlakken. De machinist is ambtenaar, de volksvertegenwoordiger is verambtelijkt. Beide typen bestuurder zijn niet aanspreekbaar. De trambestuurder heeft zich voor in zijn tram van alles en iedereen afgezonderd, de politicus is verworden tot regent zonder achterban.
De analyse die journalist Gerard van Westerloo in zijn boek ”Niet spreken met de bestuurder” geeft van het politiek-ambtelijke circuit in ons land laat aan duidelijkheid niets te wensen over. De politiek en de ambtenarij zijn door de jaren heen steeds meer met elkaar verweven geraakt. Gemeentelijke politici zijn in het dagelijks leven ambtenaar bij de provincie of het Rijk, ambtelijke benoemingen zijn bijna altijd politieke aangelegenheden en de democratie bestaat niet meer in ons land.
„Onze democratie is flauwekul”, beweerde emeritus hoogleraar politicologie H. Daudt tegenover Van Westerloo. „Wie of wat kiest een kiezer als hij zijn stem uitbrengt? Geen burgemeester of wethouder, geen minister-president en zelfs geen kamerleden. Die worden door een sollicitatiecommissie benoemd. Ook in het parlement zitten geen gekozen volksvertegenwoordigers meer, maar benoemde mensen. Ze zien het kamerwerk als opstapje naar een baan in het openbaar bestuur. En ja, daarvoor moet je helaas vier jaar de politiek in. Die banen zijn in overvloed te vergeven - alle politieke partijen willen deze dagen in alle regionen van het openbaar bestuur ”hun mannetje” hebben zitten.”
Uitzendbureau
Die politieke partijen zelf zijn verworden tot een uitzendbureau voor leden die een hoge bestuurlijke functie ambiëren, vindt de door Van Westerloo geïnterviewde Leidse politicoloog B. Tromp. Lidmaatschap van zo’n partij is een noodzakelijke voorwaarde voor een benoeming in tal van openbare functies, vertrouwde de Limburgse onderzoeker N. Baakman Van Westerloo toe.
De lijst politieke benoemingen is eindeloos lang, bewijst de auteur met vele voorbeelden. Enkele daarvan: L. de Graaf (voormalig CDA-staatssecretaris) is voorzitter van het College voor Zorgverzekeringen; ex-GroenLinks-kamerlid Peter Lankhorst zit in de Raad voor het Openbaar Bestuur; in het College Tarieven Gezondheidszorg zitten VVD-senator Dees, PvdA-senator Ter Veld en VVD’er Van der Stoel. Enzovoort, enzovoort.
Deze politieke benoemingen zijn van recente datum. Het omslagpunt ligt volgens Baakman eind jaren zestig. Sindsdien kom je er zonder goede partijpapieren niet meer tussen. „Als partijloze maak je geen schijn van kans meer.” Feitelijk een kwestie van compensatie, aldus de Limburgse onderzoeker. De politieke partijen maken hun verlies aan massa-aanhang goed met een grotere greep op het openbaar bestuur.
Vervlechting
Toch zijn er nog steeds mensen die lid worden van een politieke partij, merkte Van Westerloo toen hij de politieke cultuur in Leeuwarden onder de loep nam. De PvdA kreeg er ineens acht nieuwe leden bij en ook bij D66 en de VVD melden zich regelmatig mensen aan. Maar al die nieuwelingen hebben twee dingen gemeen: ze studeren aan de Thorbecke-academie -een hbo-school voor openbaar bestuur in Leeuwarden- en worden lid „met het oog op hun carrière.”
Een van de studenten, actief VVD-lid, wil „twee sporen tegelijk gaan bewandelen. Een baan bij de overheid en daarnaast de politiek in. Kennis van het ambtelijk apparaat is een pre voor politici. En aan de andere kant: ik wil als het kan naar het hogere niveau (in de ambtelijke hiërarchie, KdG), absoluut ja. Dan moet je een politieke kleur hebben. Dat telt, dat moet zelfs, als je tot gemeentesecretaris wil komen of in de top van een ministerie.”
De ambtenaar in spe -„ik heb de VVD-topkadercursus gedaan”- vervolgt: „Ik weet ook wel: in theorie staan het politieke apparaat en het ambtenarenapparaat los van elkaar. In de praktijk vloeien ze steeds meer in elkaar over. Het idee is: we gaan sámen beter sturen! (…) Ik ben niet in de VVD gegaan vanwege mijn toekomst. Maar als ik straks mijn cv op moet sturen, dan zal ik niet schromen om het erin te zetten. Actief lid van de VVD. Topkadercursus gedaan.”
Niet alleen ambtenaren in opleiding, ook nieuwe, jonge kamerleden zien de vervlechting. Ayaan Hirsi Ali (35 jaar, VVD): „De politieke toplaag is klein, homogeen en van een hoog ons-kent-ons-gehalte.” De ’jonkies’ hebben daarom de grootst mogelijke bezwaren tegen de baantjesverdeling door partijen. Martijn van Dam (25 jaar, PvdA) zei tegen Van Westerloo, dat hij, „sociaal-democratisch gesproken, niets heeft met het reserveren van functies voor de juiste politieke persoon.”
De nieuwe politici hebben wel een oplossing: leiderschap. „De jonge kamerleden brengen met het woord leiderschap hun hoop onder woorden dat er een einde komt aan de innige verstrengeling waarin politiek en ambtenarij elkaar sedert een kwart eeuw gevangen houden”, concludeert Van Westerloo. „Hun wens ook dat volksvertegenwoordigers weer vertegenwoordigers worden van het volk in plaats van bureaucraten ten dienste van een gladgestreken landsbestuur.”
Harnas
Zoals de politicus is losgeraakt van zijn achterban, heeft een ander soort bestuurder, de trammachinist, zich afgezonderd van zijn passagiers. De reiziger, die geen groet meer weet uit te brengen, de bestuurder beveelt zijn kaartje te stempelen, zwart rijdt, de tram sloopt en medepassagiers berooft. In diens belang moet de trambestuurder van de politici en de ambtenaren op het gemeentehuis zijn werk doen. „Als een engel zit ik achter het stuur”, vertelde een machinist aan Van Westerloo. „Begrip op te brengen voor de passagier die achter mijn rug de tent afbreekt. Ik moet een harnas aantrekken, ik moet denken: misschien heeft-ie wel moeilijkheden thuis. Maar ik als bestuurder, ik kan niks hebben. Voor ons hoeft er geen een begrip op te brengen.”
Een van de trambestuurders sloot zich daarom helemaal af. Reed alleen nog maar heen en weer, bemoeide zich nergens meer mee. „Weet je wat, mijn tram is anderhalve meter lang en wat ze achter me uitspoken, zoek het zelf maar uit.”
Van Westerloo brengt treffend de wanhoop van deze mensen, die het met elkaar gezellig proberen te houden, in beeld. Ze krijgen geen gehoor bij de politiek, bij de ”socialen”, met hun mond vol meel, die problemen niet benoemen maar bezweren. Die „discriminatie” roepen als een bestuurder rovende allochtonen uit de tram wil zetten.
Sommige trambestuurders overwogen daarom, uit pure onvrede, in de jaren tachtig op Janmaat (CD) te stemmen. In 2002 kozen ze massaal voor een nieuwe politicus, Fortuyn. Niet uit onversneden vreemdelingenhaat, schrijft Van Westerloo. Het was de haat tegen de socialen, die de treiteraars de hand boven het hoofd houden.
Trambestuurders hebben geen hekel aan allochtonen, ervoer Van Westerloo toen hij de bestuurders na de eerste keer in 1984 opnieuw sprak in 2002. „Ze maken het verschil tussen het goeie volk en de kwaden. En kwaden, die tref je net zo veel aan onder de Turken en de Marokkanen als onder je eigen jongens die van huis uit Nederlands spreken.”
Met dit inzicht, vindt Van Westerloo, liggen deze trambestuurders twee stappen voor op de landsbestuurders. „Die zijn nog niet verder gekomen dan de buitenlander in het algemeen en de islamiet in het bijzonder eens duchtig de Hollandse mores bij te gaan brengen.”
Bevrijding
In ”Niet spreken met de bestuurder” bedrijft Van Westerloo een literaire vorm van journalistiek. Op meesterlijke wijze is hij erin geslaagd een breed scala aan onderwerpen -trambestuurders, de Arnhemse gemeenteraad, jonge ambtenaren, de PvdA-fractie, de Eerste Kamer, de Amsterdamse deelgemeente Bijlmermeer, Leefbaar Rotterdam en nieuwe kamerleden- in één boek te verenigen.
In elk onderwerp stak hij vele weken speurwerk, sprak met betrokkenen en beschreef met ironische precisie wat hij zag en hoorde. De meeste hoofdstukken uit het boek zijn eerder verschenen, als bijdragen in Vrij Nederland en het M-magazine van NRC-Handelsblad. Deze losse delen, die lovende kritieken van recensenten ontvingen maar voor betrokkenen pijnlijk gedetailleerd en openhartig waren, zijn nu aan elkaar geschreven en als boek uitgegeven. Bij elkaar geven ze, hoofdstuk na hoofdstuk, een ontluisterend beeld van de politieke cultuur in Nederland.
Vorig jaar stond een lange, kale man uit Rotterdam op om tegen deze cultuur een revolutie te ontketenen. „In Fortuyns schrille stem hoorde ik de echo van wat zo ongelooflijk veel mensen in Nederland dachten en niet zeiden - niet móchten zeggen van de sociale fatsoenselite”, schrijft Van Westerloo. „Fortuyn is kortstondig hun man geweest, die hardop onder woorden bracht wat zij achttien jaar lang niet eens fluisterend mochten zeggen. Dat hebben ze als een bevrijding ervaren. Maar wel als één die te laat kwam. Ze krijgen hun wereld niet meer terug.”
Aan Van Westerloos boek kleeft, ondanks zijn boeiende schrijfstijl, een belangrijk bezwaar. Bij het uitwerken van zijn interviews laat hij niet alle vloeken achterwege; veel straattaal tekent hij letterlijk op. Onnodig, en dat maakt zijn bijdrage, die voor elke maatschappelijk en politiek geïnteresseerde Nederlander verplichte kost is, minder aantrekkelijk.