Indrukwekkende roman over het getto van Lodz
„Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat.” Deze tekst uit Prediker 9 vormt het motto van de onlangs door Geri de Boer in het Nederlands vertaalde roman ”De onzaligen van Lodz” van de Zweedse schrijver Steve Sem-Sandberg.
Het boek handelt over het getto in de Poolse stad Lodz, met 320.000 Joden een van de grotere Joodse getto’s in Polen, maar minder bekend als dat van Krakau en vooral van Warschau. Sem-Sandberg heeft zich voor deze roman door duizenden pagina’s archiefmateriaal heen geworsteld. Hij citeert hier regelmatig uit, met name uit de kroniek die in het getto verscheen. Daardoor heeft het boek het karakter van een documentaireroman gekregen.
In het verhaal worden vele mensen uit het getto aan de vergetelheid ontrukt en tot hoofdpersoon van deze 600 pagina’s tellende roman gemaakt. Misschien heeft dat te maken met het feit dat de schrijver moeilijk kon kiezen uit de grote hoeveelheid gegevens die hij heeft opgediept. Misschien ook was het een bewuste keuze om voor deze mensen, van wie nauwelijks iemand de oorlog heeft overleefd, een kroniek te schrijven. Het zorgt er in ieder geval voor dat de lezer goed moet blijven opletten.
Toch leest de roman gemakkelijk. Dat komt wellicht komt doordat het (ondanks de unieke persoonlijkheden die Sem-Sandberg beschrijft) steeds om dezelfde vraag gaat: slagen de Joden erin om de gruwelijke omstandigheden in het getto te overleven? Is het getto een veilige haven of een grote openluchtdodencel?
De enige persoon die voortdurend als hoofdpersoon in het verhaal terugkeert, is de Joodse leider van het getto: Mordechai Chaim Rumkowski, ook wel ”de voorzitter” genoemd. Hij heeft zich bij de Duitsers aangemeld om het getto te leiden en heeft het motto van diverse concentratiekampen tot het zijne gemaakt: ”Arbeit macht frei”. Als hij er maar voor zorgt dat het getto nuttig blijft voor de Duitse (oorlogs)industrie, dan zal dat de redding van de Joden zijn.
Aan het begin van het boek treffen de lezer hem aan bij een van de moeilijkste beslissingen die hij als leider van het getto moet nemen. In 1942 willen de Duitsers alle kinderen, ouderen en zieken wegvoeren. Zij hebben immers geen betekenis voor de arbeidsproductiviteit van het getto. Rumkowski worstelt met het probleem: moet ik dit doen? Kan ik weigeren? Hoe moet ik het de mensen vertellen? „Zeg hun de waarheid”, raadt een van zijn medewerkers hem aan. „Maar hoe kan er Waarheid zijn als er geen Wet is, en hoe kan er een Wet zijn als er geen Wereld meer is?” reageert Rumkowski.
Uiteindelijk zegt hij hun (geciteerd uit de gettokroniek): „Ik heb vandaag geen troostend woord voor u. Ik ben ook niet gekomen om te proberen u voor te liegen. Ik ben gekomen als een dief om van u af te nemen wat u het meeste liefhebt.” En: „Ik hef mijn bevende handen op en smeek u: schenk mij deze offers, opdat ik kan verhinderen dat anderen worden geofferd, opdat ik honderdduizend Joden kan redden.”
Indrukwekkende woorden. Schrijnende woorden ook als je weet dat later steeds meer groepen Joden worden weggevoerd. Bij de wegvoering van een grote groep Joden komt het waarheidsthema terug als Rumkowski zegt: „U kent net zo goed als ik het oude Joodse spreekwoord dat zegt dat de waarheid de beste leugen is. Welnu, dan zal ik u de waarheid zeggen: alle Joden (…) die het getto nu verlaten, krijgen ergens anders werk.” Maar als na de wegvoering de vrachtwagenkonvooien terugkomen met de laadruimtes vol gebruikte kleren en schoenen, worden „de wortels van de leugen blootgelegd.”
Daarmee is het centrale thema van de roman aangeduid: is Rumkowski nu een verlosser of een verrader? Probeert hij terecht in deze ”Umwertung aller Werte” te redden wat er te redden valt? Of is hij gewoon een van Hitlers gewillige beulen die zijn eigen positie wil veiligstellen? Want zijn woorden bij de wegvoering van de Joodse kinderen mochten dan indrukwekkend klinken, ondertussen verrijken hij en zijn familie zich, terwijl de rest van het getto nauwelijks te eten heeft, en vergrijpt hij zich met enige regelmaat aan de kinderen van het getto (iets wat één keer iets te expliciet wordt beschreven).
Qua thema lijkt de roman op ”De nacht der Girondijnen” van Jacques Presser. Doe je, zoals het motto van de roman zegt, „wat je hand vindt om te doen”, ook al kleeft er daarna bloed aan? Of onttrek je je daaraan, zoals bijvoorbeeld Czerniakov, de Joodse leider van het getto van Warschau, door zelfmoord te plegen? Rumkowski bestempelt dat laatste als lafheid, omdat ondertussen de deportaties gewoon doorgaan. Een andere overeenkomst met de novelle van Presser is dat de hoofdpersoon uiteindelijk ook zelf ten onder gaat in de Duitse vernietigingsmachine.
En om het allemaal nog wranger te maken, de laatste persoon die in het boek figureert is de Jood Adam, die zich tijdens de deportaties verborgen heeft en het probeert uit te zingen tot het getto bevrijd wordt. Op de laatste bladzijde wordt hij door een Russische tankeenheid die het getto komt bevrijden, voor een vijand aangezien en neergeschoten.
Het laatste zinnetje ”Dan is hij er niet meer” is exemplarisch voor het lot van de Joden in het getto. In deze indrukwekkende roman leeft in ieder geval hun herinnering voort.
De onzaligen van Lodz, Steve Sem-Sandberg; uitg. Anthos, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 414 1599 8; 600 blz.; € 24,95.