Geloof en navolging moeten beide aandacht krijgen
De vraag naar het persoonlijk geloof is belangrijk, maar mag de aandacht voor levensheiliging niet verdringen, stelt drs. W. C. Polinder.
Jongvolwassenen zijn tegenwoordig niet zozeer met vragen bezig als ”Ben ik een kind van God?” en ”Weet ik zeker dat mijn zonden vergeven zijn?” aldus ds. A. J. Zoutendijk in RD 9-4 en eerder in een lezing tijdens de jubileumdag van het blad Kontekstueel. De vraag die jongvolwassenen nu bezighoudt, is: ”Deugt mijn geloof in Gods ogen, is het een werkzaam en vruchtbaar geloof?” Een verschuiving van de ”wie-vraag” naar de ”hoe-vraag”. Ze zoeken volgens de Utrechtse predikant geloofszekerheid in de ervaring van het doen, van navolging.
Op verzoek van de redactie wil ik op twee vragen ingaan: herken ik de waarneming van ds. Zoutendijk en hoe waardeer ik die? Allereerst de vraag naar herkenning. Ik sta in een heel andere context dan ds. Zoutendijk. Ik geef les aan studenten die voornamelijk uit reformatorische kring komen. In die zin heb ik met een andere groep jongvolwassenen te maken.
Vorig jaar heb ik ter afsluiting van mijn master theologie een onderzoek gedaan naar opvattingen van pabo 1-studenten met betrekking tot de begrippen ”wedergeboorte” en ”bekering.” Ik heb mij beperkt tot een deel van de studentenpopulatie, namelijk tot studenten afkomstig uit een kring die –met een helaas ingeburgerde godsdienstsociologische term– wordt aangeduid als ”bevindelijk gereformeerd”. Daarvoor heb ik een klein aantal diepte-interviews afgenomen.
Uit deze gesprekken kwam naar voren dat deze studenten nog helemaal niet bezig zijn met vragen als ”Deugt mijn geloof in Gods ogen?” of ”Is mijn geloof een werkzaam geloof?” Zij zijn op zoek naar antwoorden op vragen als ”Ken ik God wel persoonlijk?” en ”Ben ik een wedergeboren christen?” In die zin herken ik de waarneming van ds. Zoutendijk niet.
Toch is daarmee niet alles gezegd, omdat mijn onderzoek geen representatief onderzoek is. Ik kom ook studenten tegen bij wie je een hartelijke liefde tot de Heere bemerkt en die met heel concrete vragen over levensheiliging zitten. Vragen waar ze niet altijd een antwoord op krijgen onder de prediking, omdat er zo’n groot accent ligt op de ”wie-vraag” dat men niet of nauwelijks toekomt aan de ”hoe-vraag”. Ik vermoed dat dit ook een van de redenen is waarom bijvoorbeeld het werk van de stichting Heart Cry ook jongeren uit bevindelijk gereformeerde kringen aanspreekt en aantrekt.
Vervolgens de vraag hoe ik de waarneming van ds. Zoutendijk waardeer. Johannes schrijft in zijn eerste brief: „Die de Zoon heeft, die heeft het leven; die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet” (1 Joh. 5:12). Van tweeën één. Het komt aan op een geloofsvereniging met Jezus Christus.
De verzoening met God door het geloof in de Heere Jezus is het beginpunt van een bewuste levensheiliging. Als we ons alleen maar richten op de ”hoe-vraag” is het gevaar aanwezig dat we de ”wie-vraag” uit het oog verliezen, dat we de heiliging gestalte proberen te geven buiten de geloofsvereniging met Christus om. Dan dreigt het gevaar van formalisme en wetticisme. Aan de andere kant kunnen we zo veel accent leggen op de ”wie-vraag” dat we ons hele leven als het ware bezig zijn met de vraag ”Ben ik wel een kind van God?” en dat we verward raken in een doolhof van criteria waaraan we zouden moeten voldoen.
In mijn onderzoek viel op dat geen van de studenten aangaf een persoonlijke bekeringservaring te hebben meegemaakt. Ook dan dreigt het gevaar van formalisme en wetticisme. Wat hield deze studenten tegen om zich te bekeren? Ze gaven eerlijke antwoorden: niet willen omdat je andere dingen los moet laten, mogelijk wil God het gebed niet horen, geen juiste motieven, niet echt in de schuld gekomen, niet uitverkoren zijn, het niet verdiend hebben, er te weinig om vragen. Het raakte mijn pastorale hart: wat een focus op de mens zelf. Alsof het heil van onszelf afhangt! Een eenzijdig gericht zijn op de ”wie-vraag” kan mensen te veel op zichzelf terugwerpen, zonder uitzicht op Christus.
Zowel bij de ”wie-vraag” als de ”hoe-vraag” komt het aan op de geloofsvereniging met de Heere Jezus. Ik vermoed dat de Dordtse Leerregels, als het gaat over de vraag of je verzekerd kunt zijn van je verkiezing, daarom als eerste vrucht noemen „het waar geloof in Christus” (I.12). Dat geeft houvast en richting in ons leven en bewaart voor formalisme. Klinkt dat ook niet door in zondag 32, die ds. Zoutendijk aanhaalt? „Daarna (!) ook dat ieder bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij.” Een heilig leven versterkt en bevestigt de geloofszekerheid die geworteld is in Christus.
De auteur is werkzaam als docent godsdienst aan de pabo van Driestar Hogeschool te Gouda en als predikant in opleiding verbonden aan de hervormde gemeente van Stolwijk.