Miscommunicatie over duivel, zonde en straf
Een paar weken geleden schreef Mariska Orban, hoofdredacteur van het Katholiek Nieuwsblad, een commentaar op de gebeurtenissen in Japan. Inhoudelijk helemaal geen onevenwichtig commentaar. Van de vraag naar de zin van het lijden en de aanwezigheid van God kwam Orban op de Bijbeltekst dat de ganse schepping zucht en als in barensnood is, vanwege de zonde, om te eindigen met de christelijke hoop op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Maar de reacties op haar stuk logen er niet om. „Tjonge, wat een intelligentie”, reageerde de een. „Zieke suggestie”, schreef de ander. „Tekenend voor het middeleeuwse sprookje waarin jullie leven.” „Als tsunami’s een straf van God waren, dan had ik ze eerder verwacht in het Vaticaan.” Enzovoort – en nog heel wat erger.
Hoe kwam dat? De meeste mensen, zo bleek, hadden niet de moeite genomen om het hele stuk te lezen. Ze beperkten zich tot het kennisnemen van de prikkelend bedoelde Twitterberichtjes die Orban verspreidde. Zoals deze: „Zijn rampen een straf van God?” En alleen al het idee dat grote gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis geduid zouden kunnen worden als straf of zegen van God was kennelijk zó pijnlijk en aanstootgevend, dat tal van mensen er slechts woedend of cynisch op konden reageren.
Uit zo’n voorbeeld blijkt dat er soms iets ernstigs scheef gaat in de communicatie tussen christenen en niet-christenen. De woorden ”straf” en ”zonde” hoeven maar te vallen, en het is mis. De ongelovige denkt meteen dat de gelovige zegt: „Ik spreek nu een oordeel uit over die mensen daar, die het fout gedaan hebben en dus nu het gelag moeten betalen – eigen schuld.” Wie niet denkt vanuit een christelijk wereldbeeld, kan immers bijna niet anders dan opmerkingen over zonde als persoonlijke verwijten beschouwen. Ook al zijn zulke opmerkingen heel anders bedoeld.
De oorzaak van een dergelijke miscommunicatie ligt echter lang niet alleen in het onbegrip van de ongelovige lezer of gesprekspartner. Soms lijkt het erop dat christenen zelf hun uiterste best doen om karikaturen van het geloof in stand te houden.
Neem al die discussies waarin de duivel als argument in stelling wordt gebracht. Of het nu gaat om popmuziek, om seculiere kinderboeken, om Bijbelvertalingen of om persoonlijke ruzies – zodra iemand meent te moeten zeggen dat iets „occult” is, „demonisch” of „een verleiding van de duivel”, ontstaat er meteen een enorme ongelijkheid. Het is alsof de spreker zegt: „Ik ben beter dan jij, want ik sta aan Gods kant.” Gesprek afgelopen.
Geen misverstand: het blijft een voluit christelijke gedachte dat er achter de zichtbare werkelijkheid een andere werkelijkheid schuilgaat. Dat de wereld sinds mensenheugenis het toneel is van een gevecht op leven en dood, een strijd tussen licht en duisternis, goed en kwaad, God en duivel. Dat wereldbeeld is voor christenen onopgeefbaar, en het kan op een heel doorleefde manier werkelijkheid worden in iemands persoonlijk leven.
Sommige verzetsstrijders uit de Tweede Wereldoorlog beleefden het zo. Sommige martelaars tijdens vervolgingen. Sommige predikanten tijdens een kerkscheuring. Sommige vrouwen tijdens een echtscheiding. Sommige boeren tijdens de mkz-crisis in Kootwijkerbroek. Sommige ridders tijdens de kruistochten. Iedere gelovige kan dat zo ervaren. Het probleem is alleen dat ook een gelovige niet altijd gelijk heeft, en daarom is bescheidenheid in de communicatie op z’n plaats.
Uit het besef van een geestelijke werkelijkheid vloeit immers óók een van de allergrootste verleidingen voor christenen voort. Het is makkelijk om je eigen gelijk te halen door te zeggen dat God aan je kant staat, of door je tegenstanders met de duivel om de oren te slaan. Maar het is niet altijd een goed teken. Het getuigt van onwil om een werkelijk gesprek te voeren – terwijl dat laatste toch de allereerste opdracht van een christen is.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl