Veel goede bedoelingen, weinig realisme rond Libië
Amerika en de NAVO laten in hun optreden rond Libië veel goede bedoelingen zien, maar weinig realisme, vindt Kees Homan. Voor een bevredigende eindsituatie in het land zijn meer geweld, tijd, aandacht en middelen nodig.
Na langdurig internationaal politiek overleg staan sinds donderdag de operaties ter bescherming van de Libische bevolking als één militaire operatie (”Unified Protector”) onder NAVO-commando: het toezicht op de naleving van een no-flyzone en op de naleving van het tegen Libië ingestelde wapenembargo. Dat is verheugend. Niettemin bestaat er onder de NAVO-lidstaten verdeeldheid over de invulling van deze operatie. Het betreft hier de interpretaties van Veiligheidsraadresoluties 1970 (wapenembargo) en 1973 (no-flyzone) waarop de operatie berust. Zo sluiten de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk niet uit dat de rebellen bewapend gaan worden.
Inmiddels is echter veel tijd verloren gegaan en zijn de rebellen vanuit de steden, die ze kort tevoren hadden veroverd, naar het oosten gevlucht. De loyaal gebleven troepen van Gaddafi hebben bovendien op succesvolle wijze de tactiek van de rebellen overgenomen. Ze maken hierbij gebruik van gewone platte civiele trucks met zware machinegeweren of luchtafweergeschut. Met deze trucks kunnen Gaddafi’s aanhangers zich snel en gemakkelijk naar voren verplaatsen. En wanneer ze zich moeten terugtrekken kunnen zij vanwege hun training veel effectiever dan de rebellen halt houden en zich hergroeperen.
De rebellen zijn zwak georganiseerd, grotendeels ongetraind en het ontbreekt hen aan een waarneembare bevelsstructuur en lange aanvoerlijnen. Zij beschikken ook niet over antitank- en andere zware wapens. De vraag is dan ook of de huidige operatie effectief genoeg zal zijn om de bevolking te beschermen en het vertrek van Gaddafi te bewerkstelligen. Dit laatste bepleiten met name de Amerikanen, Britten en Fransen.
Rebellen
Sommige voorstanders van de interventie verwijzen naar de succesvolle tussenkomst met luchtstrijdkrachten in Kosovo in 1999. Bij de inzet van het luchtwapen in Kosovo zijn echter wel een paar kanttekeningen te plaatsen. Zo werd aanvankelijk verkondigd dat er 120 tanks vernietigd waren, terwijl het er uiteindelijk slechts 14 bleken te zijn. Van de aanvankelijk 220 ingeschatte vernietigde gepantserde voertuigen, betrof het uiteindelijk slechts 18 stuks en de 450 mobiele stukken artillerie die vernietigd zouden zijn, bleken er uiteindelijk 20 te zijn. Milosevic capituleerde dan ook pas nadat luchtaanvallen uitgevoerd werden tegen de Servische militaire en civiele infrastructuur, in samenhang met het intrekken van de Russische steun voor Servië. Ook de no-flyzone boven Noord- en Zuid-Irak (1991-2003) voorkwam niet dat Saddam Hussein doorging met het terroriseren van de bevolking.
Gezien de ongelijke strijd op de grond hebben de Amerikaanse president Barack Obama en zijn minister van Buitenlandse Zaken deze week niet uitgesloten eventueel wapens aan de rebellen te leveren. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hebben zich hier min of meer bij aangesloten. Hier is echter niet alleen sprake van een wel zeer ruime interpretatie van resolutie 1973, maar het betreft het ook een schending van het wapenembargo, dat voor alle partijen geldt.
Over de rebellen weet men bovendien weinig. De NAVO-commandant in Europa, de Amerikaanse admiraal James Stavridis, verklaarde eerder deze week voor de defensiecommissie van de Amerikaanse Senaat dat hij weinig weet van de juiste aard en achtergronden van de rebellen. Hij zei ook dat er onbevestigde geruchten waren dat zich elementen van al-Qaida en Hezbollah onder de opstandelingen bevinden.
De voorzitter van de inlichtingencommissie van het Huis van Afgevaardigden, Mike Rogers, verklaarde na een briefing van de politieke en militaire top deze week, dat hij niets gehoord had wat hem gunstig stemde voor het bewapenen van de rebellen. Zo zei hij: „We weten waar ze tegen zijn. We weten werkelijk niet waar ze vóór zijn.” Wat hierbij een belangrijke rol speelt, is de Amerikaanse ervaring met het verlenen van steun met wapens aan de moedjahedien in hun strijd tegen de Sovjetbezetting in Afghanistan in de jaren 80. In de jaren 90 zou deze verzetsgroep zich als taliban tegen de Verenigde Staten keren.
Speculaties
Over de uitkomst van het conflict in Libië doen vele speculaties de ronde. Zo zou het grondgebied van het land in tweeën gesplitst worden en zou een interne machtsgreep in de Libische top Gaddafi ten val brengen. Minder speculatief lijkt de verklaring van admiraal Stavridis voor de Senaat, dat als recente geschiedenis een leidraad is, waarschijnlijk een „buitenlandse stabiliseringsmacht” nodig zal zijn in Libië, in het geval Gaddafi ten val wordt gebracht. De admiraal noemde Bosnië en Kosovo als precedenten. Deze uitspraak van Stavridis zou Amerikaanse politici zelfs meer doen aarzelen om de rebellen te bewapenen dan de suggestie dat sommige leden relaties zouden hebben met al-Qaida en Hezbollah.
In ieder geval is op de conferentie in Londen van woensdag reeds besloten een Contact Group Libië op te richten om politieke richting te geven aan de internationale inspanningen zoals humanitaire en wederopbouwactiviteiten, om Libië na beëindiging van het conflict te steunen. Duidelijk is dat veel meer geweld, tijd, aandacht en middelen nodig zijn om tot een bevredigende eindsituatie in Libië te komen, dan waar de internationale gemeenschap zich tot op heden toe heeft verplicht.
Formeel zal hier een nieuw mandaat van de Veiligheidsraad voor nodig zijn. De permanente leden China en Rusland hebben echter nu al verklaard moeite te hebben met de huidige militaire activiteiten, die strijdig zouden zijn met de Veiligheidsraadresoluties. Kortom, de politiek van de goede bedoelingen staat weer op gespannen voet met het realisme van de internationale politiek.
De auteur is generaal-majoor der mariniers b.d. en verbonden aan het Instituut Clingendael in Den Haag.