Rechtse pressiegroep die oecumene in CGK blokkeert, bestaat niet
Het is niet waar dat –zoals ds. J. Wessels stelt (RD 28-3) – een behoudende kleine, maar invloedrijke groep de oecumene in de Christelijke Gereformeerde Kerken blokkeert, vindt ds. J. M. J. Kieviet. Het gaat om kerkelijke zaken die op kerkelijke wijze behandeld en besloten zijn.
Veel jaren achtereen was mijn collega ds. J. Wessels een uitlandig man. Vanaf 1992 was hij met zijn gezin in Botswana, waar hij als zendeling werkte onder de ”bushmen”. In de loop van vorig jaar repatrieerden ze en werd ds. Wessels benoemd tot directeur van de Evangelische Alliantie.
Zaterdag sprak ds. Wessels voor een verband van christelijke gereformeerde studiekringen. Het ging over een erg binnenlands onderwerp: de zogeheten kleine oecumene, nader toegespitst op de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV). Met die oecumene wordt bedoeld het al dan niet succesvolle pogen om die kerken tot nauwer kerkelijk samenwerken of zelfs samenleven te brengen. Enkele van de uitspraken die ds. Wessels in dat verband deed, vond ik eerlijk gezegd nogal opmerkelijk.
De spreker constateert dat het met die oecumene maar moeizaam gaat. Wel, daar kan ik goed inkomen. Als je, zoals wellicht de spreker, zo’n kleine twintig jaar geleden vertrokken bent met grote missionaire en oecumenische idealen en je ziet na terugkeer hoe het er wat die oecumene betreft voorstaat, dan zal dat een flinke deceptie opleveren. Ontwikkelingen in de beweging naar elkaar toe? Nauwelijks! En waar dat het geval is: mondjesmaat en moeizaam. Ja, zo is het ook.
Maar dan steekt de spreker een vinger uit. Het is een beschuldigende vinger. En die gaat in de richting van „een kleine groep mensen in behoudende christelijke gereformeerde kerken.” Wat is die mensen te verwijten? „Ze houden de oecumene tegen als die niet in hun straatje past.” In de moeizame ontwikkelingen die ds. Wessels constateert, ziet hij dus iets van een soort rechtse elite binnen zijn kerken die de gewenste oecumene tegenhoudt, en dat om redenen die enkel op zichzelf zijn gericht en eigen doelen dienen.
Mijn eerste reactie is dat ds. Wessels zich in al die Afrikaanse jaren kennelijk intensief op de hoogte heeft gehouden van wat zich op de Nederlandse kerkelijke fronten afspeelde. Hij doet een stellige uitspraak. Ik verwacht van hem dat hij die baseert op naar zijn indruk onmiskenbare feiten. Zo zal hij, neem ik aan, de acta van de diverse tussen 1992 en 2010 gehouden synoden hebben bestudeerd. Hij zal, zo lijkt me, inzage gekregen hebben in de verslagen van classis- en kerkenraadsvergaderingen. Het zal op deze wijze zijn geweest dat hij dat kleine groepje negatief opererende mensen op het spoor gekomen is, mag ik aannemen. Want waar zal dat anders zijn geweest dan daar waar de beslissingen die ds. Wessels laakt, genomen zijn; en waar de door hem gewenste besluiten níét genomen zijn.
Ds. Wessels heeft ook de maatstaf van deze negatievelingen ontdekt. Dat is: wat al dan niet „in hun straatje past.” Zelfs heeft hij kennelijk een dieptepsychologisch onderzoek gedaan naar de emoties en drijfveren van die al te behoudende broeders: „angst voor veranderingen” is de oorzaak.
Ik vraag me, met alle respect, af of ds. Wessels de draagwijdte van de oordelen die hij uitsprak, tevoren wel overdacht heeft. De gedachte aan een rechtse invloedrijke pressiegroep is een mythe. Niet meer en niet minder. Kerkelijke zaken worden op kerkelijke wijze behandeld en besloten. Onder aanroeping van de Naam des Heeren. Dan kan er door anderen –daar reken ik mezelf ook af en toe bij– vervreemding worden gevoeld, maar de integriteit van de kerkelijke vergaderingen is het uitgangspunt.
Bedenkelijker nog is zijn suggestie aangaande het motief: tégen de oecumene omdat „die niet in hun straatje past.” Hier worden serieuze bezwaren tot een egoïstische platvloersheid gemaakt. In 1998 sprak de generale synode over „ontwikkelingen die reden gaven geen contact met de NGK te zoeken en uit te breiden.” In een uitspraak van 2010 gaat het over geschilpunten die wellicht „kerkscheidend” zijn. Ik zou zeggen: is er geen oorzaak? Ik noem slechts de visie op de vrouw in het ambt, op het praktiserende homoseksuele gemeentelid en op de liturgische wildgroei. Zal dit alles ook niet samenhangen met een gewijzigd accent in de prediking? De vraag stellen is hem beantwoorden. Reden tot grote zorg. Trouwens niet alleen buiten de eigen kerkelijke deur.
De vraag is of we zelf gebleven zijn bij ”de gronden der vaderen”.” Het credo van de ”kerken der scheiding” waren de Leerregels van Dordt. Hendrik de Cock c.s. hadden ontdekt dat in deze belijdenis, de belijdenis van de soevereine genade van God, het wonder van de zaligheid en ook het wonder van de kerk liggen verklaard. Alles wat hiervan afwijkt, zal geen dageraad hebben. Noem dat geen angst, maar gegronde vrees. De Heere beware ons bij de enigheid van het ware geloof.
De auteur is christelijk gereformeerd predikant te Dordrecht-Centrum.