Opinie

Organiseer Nederlandse universiteit anders

De structuur van de Nederlandse universiteiten moet drastisch op de schop. De bachelorfase moet een brede academische invulling krijgen en universiteiten moeten zich naar Angelsaksisch voorbeeld organiseren in ”colleges”, bepleit prof. dr. Hans Adriaansens.

25 March 2011 17:22Gewijzigd op 14 November 2020 14:14
De structuur van de Nederlandse universiteiten moet drastisch op de schop. De bachelorfase moet een brede academische invulling krijgen en universiteiten moeten zich naar Angelsaksisch voorbeeld organiseren in ”colleges”, bepleit prof. dr. Hans Adriaansen
De structuur van de Nederlandse universiteiten moet drastisch op de schop. De bachelorfase moet een brede academische invulling krijgen en universiteiten moeten zich naar Angelsaksisch voorbeeld organiseren in ”colleges”, bepleit prof. dr. Hans Adriaansen

In de afgelopen halve eeuw is er veel verbeterd aan het universitair onderwijs. Docenten zijn stuk voor stuk gekwalificeerd, methoden zijn erop vooruitgegaan en ook de kwaliteit van studenten, is –anders dan menigeen wil doen geloven– zeker zo goed, zo niet beter dan ooit. Toch is de uitval enorm en het rendement schandelijk laag.

Mijns inziens heeft dat alles te maken met de manier waarop de Nederlandse universiteiten georganiseerd zijn. Sinds de jaren 70 zijn is het aantal studenten sterk gestegen. Ondanks die massificatie is er aan de basisstructuur van het universitaire stelsel niet veel veranderd. Nog steeds schrijven studenten zich in voor een studierichting, dat wil zeggen een tevoren door de instelling gedefinieerde opeenvolging van cursussen.

Alleen zijn er wel veel meer studierichtingen bijgekomen. Een halve eeuw terug waren er misschien 50, nu zijn het er 483. Dat betekent niet alleen dat de keuze die aankomende studenten hebben veel ruimer is geworden, maar ook dat die keuze veel moeilijker is geworden. In feite zijn er nu 482 kansen om verkeerd te kiezen.

Dat probleem is vrijwel onbeheersbaar geworden. In het eerste studiejaar haakt ruim een derde van de studenten af. De gekozen studie blijkt toch niet te zijn wat de folders hadden gesuggereerd, de feitelijke keuze is toch niet zo weloverwogen gemaakt, de anonimiteit van het onderwijs frustreert de aanvankelijke opwinding en de verhuizing naar de grote stad en het op jezelf gaan wonen vergt ook de nodige aanpassing.

Het is dan ook niet zo gek dat er nu in de Tweede Kamer gesproken is over ”selectie aan de poort”. Dat kan echter alleen maar werken als er inderdaad een poort is. Er is op de universiteiten echter niet 1 poort, maar er zijn liefst 483 poortjes! Voor aankomende studenten is het vrijwel onmogelijk is om tussen 483 poortjes een verantwoorde keuze te maken. Zouden de selectionneurs van de universiteit dat wel kunnen?

Alles wijst er dan ook op dat het probleem zit in de organisatorische context van de universiteit. Presteren –en excelleren– kan alleen maar als de individuele kwaliteiten van studenten en docenten een passende ondersteuning vinden in de organisatiestructuur van de universiteit. Die kan dus niet langer buiten schot blijven.

In de eerste plaats, geen ”Etikettenwechsel” meer, waardoor bestaande studierichtingen in tweeën worden geknipt, maar een serieuze invulling van de academische functie van de bachelorfase. Om het onderscheid met de hbo-bachelor duidelijk te maken, zou de universiteit zich wat die fase betreft moeten richten op het aanleren van academische vaardigheden. Tegelijkertijd krijgen studenten de kans om uit te vinden welk disciplinair of maatschappelijk gericht hoofdvak ze willen volgen.

De kern van die academische vaardigheden ligt in wat ik zou willen noemen ”de onderzoekende geest”. Studenten moeten leren hoe je goed data verzamelt, daaruit valide conclusies trekt, en hoe je daarover rapporteert aan de goegemeente en aan universitaire collega’s, in woord en geschrift, nationaal en internationaal.

Al het onderwijs in de bachelorfase dient erop gericht te zijn studenten te leren onderzoeken; niet voor niets is de verbinding van onderwijs en onderzoek het kernpunt van de universitaire opleiding. In de masterfase kunnen die kwaliteiten, vaardigheden en inhoudelijke kennis dan worden uitgebouwd tot een beroepsspecialisatie, zeg dokter, advocaat, psychotherapeut, ingenieur, priester, dominee, maar zeker ook wetenschappelijk onderzoeker.

In de tweede plaats moeten die academische kwaliteiten in een adequate context worden aangeleerd. De kunst is dus om massaliteit kleinschalig te organiseren. Op dat punt kan er veel worden geleerd van het ”collegiate” organisatiemodel dat in de Angelsaksische wereld zo’n belangrijke rol speelt. De universiteiten van Oxford en Cambridge hebben bijvoorbeeld enkele tientallen colleges die allemaal ongeveer hetzelfde doen. Die colleges zijn de belangrijkste aanknopingspunten voor studenten en docenten, de grote universiteit fungeert als backoffice. Zo’n omschakeling zou wel eens verrassend efficiënt en kostenneutraal kunnen zijn, gezien de hoge transactie- en bureaucratiekosten van ons huidige stelsel.

De problemen van het huidige systeem zijn zo duidelijk dat het niet anders kan of de universiteit gaat zich het komende decennium aanpassen aan de eisen van de 21e eeuw.

De auteur is dean en hoogleraar sociale wetenschappen aan de Roosevelt Academy te Middelburg. Dit artikel is gebaseerd op zijn voordracht bij de jaarlijkse Comeniusherdenking vandaag in Naarden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer