Vonne van der Meer: Begrijpen, niet oordelen
Vonne van der Meer is goed in het schrijven van zintuiglijke verhalen. Na haar overgang tot het christendom is haar werk wél veranderd van strekking, maar niet van karakter. „Het gaat om inlevingsvermogen. Om begrip.”
Sinds in 1999 het boek ”Eilandgasten” verscheen, heeft Vonne van der Meer zich een vaste plek veroverd in de christelijke boekhandel. Ondanks het feit dat haar werk nogal afwijkt van de gemiddelde christelijke roman, Amerikaans of Nederlands van oorsprong. Van idealisering is bij haar geen sprake: ze schrijft over menselijke mensen, compleet met zwakheden en gebreken.
Haar jongste boek, ”De vrouw met de sleutel”, gaat over het genot van het lezen, maar ook over schrijverschap en de kunst van verhalen vertellen. De hoofdpersoon is een weduwe die voor zichzelf een baantje verzint: eenzame mensen voor het slapengaan voorlezen uit een boek naar eigen keuze. Maar voor ze het weet raakt ze in de levens van al die mensen verzeild – en ontstaat er een vlechtwerk van verhalen.
Van der Meer: „Ik wilde wel wat lessen over het schrijverschap kwijt, maar op een heel vanzelfsprekende manier. De hoofdpersoon, Nettie, vertelt bijvoorbeeld een verhaal over haar eerste nieuwe jurk aan Renée, het meisje dat schrijfster wil worden maar weigert om naar school te gaan. Renée is gegrepen door Dickens, en maakt er dus meteen een melodrama van, over een heel arme familie en over jurken met grote gaten. Daarover raken ze samen in gesprek, zodat Nettie kan zeggen: „Er zijn een paar kansen die je niet benut, als je het anders aanpakt wordt het een beter verhaal.”
Was u zelf een meisje zoals Renée?
„Ik was als kind wel een hartstochtelijk lezer. Maar buitenspelen, lezen, toneelspelen – die drie gingen bij mij gelijk op. Op m’n vijfde zei ik tegen mijn moeder dat ik schrijfster wilde worden, maar op m’n zesde kwam ik er al achter dat ik niets te zeggen had. Ik wist niet waar mijn verhalen over moesten gaan.
Dat is in wezen wat Renée meemaakt. Ze ontdekt dat ze niet op die kamer kan blijven zitten. Wil ze verhalen over mensen van vlees en bloed schrijven, dan móét ze de deur uit.”
Schrijverschap hangt dus samen met je ontwikkeling als mens?
„In feite gaat het verhaal van Renée over volwassen worden, als mens en als schrijver. Als mens maak je dingen mee die je niet wílt meemaken. Maar dat zijn juist de dingen waardoor je gevormd wordt: ongelukkige liefdes, ziekte, verlies van dierbaren.
Zo is het ook met schrijvers. De beste verhalen gaan over dingen die je niet zoekt. „Je wilde dit niet meemaken”, zegt Nettie tegen Renée, „maar het is gebeurd en nu is het een verhaal.””
Verhalen hoeven toch niet autobiografisch te zijn?
„De dingen in mijn boeken kán ik niet eens allemaal zelf meegemaakt hebben. Ik ben niet dezelfde als mijn hoofdpersoon. Maar verhalen hebben vaak wél een duidelijke aanleiding in mijn eigen leven. In dit geval: ik was een periode alleen thuis, ik woonde in een leeg huis waar niemand beneden rondscharrelde, ik zat alleen aan tafel, ik ging alleen naar bed. Toen dacht ik: „Je zou eigenlijk iemand moeten kunnen bellen die je komt instoppen en die even een praatje maakt of een verhaal voorleest.” Ik heb ontdekt dat ik zo’n inval serieus moet nemen.”
Hoe belangrijk waren boeken in het gezin waarin u opgroeide?
„Ik was een welopgevoed meisje, een meisje uit een keurig gezin. Mijn vader was directeur van de RAI. Hij was altijd weg, maar in de zomer had hij veel vrije tijd. Kennelijk gebeurde er dan niets in de RAI. Dan nam hij ons mee om te leren fietsen, leren duiken, of hij las alle delen van ”Pietje Bell” voor. We lazen trouwens allemaal veel, bij ons thuis. Elke week gingen we twee keer naar de bibliotheek, om met tassen vol boeken terug te komen.
Mijn moeder had dat in haar jeugd voor zichzelf moeten bevechten. Haar ouders hadden een slijterij en in hun ogen was er altijd iets beters te doen dan boeken lezen. De dag dat ze zestien werd, werd ze van school gehaald om een opleiding bij Schoevers te doen en daarna zo snel mogelijk aan het werk te gaan. Maar op de middag van de eerste dag dat ze, huilend, naar kantoor ging, zei mijn oma: „Ga eens op je kamertje kijken.” Daar hing een nieuwe leeslamp. Ik vind dat nog altijd een heel ontroerend verhaal.
Mijn ouders en mijn broer zijn nu overleden, maar met mijn zus heb ik nog altijd contact over de boeken die we lezen.”
Toch koos u aanvankelijk liever voor een theaterloopbaan.
„Ik had die omweg via het toneel nodig. Ik moest meer ervaring opdoen, meer mensenkennis – die heb je niet op je zeventiende. Na de MMS heb ik een jaar in Amerika gestudeerd, daarna ben ik een jaar in Frankrijk geweest. Mijn ouders vonden dat ik de kost moest kunnen verdienen, dus ik heb eerst een secretaresseopleiding gedaan en een halfjaar als telefoniste bij Het Nationale Ballet gewerkt. Toen werd ik aangenomen op de regieopleiding. In 1978 deed ik eindexamen, datzelfde jaar ben ik getrouwd en deed ik mijn eerste regie. Achteraf denk je: wat gebeurt er veel op die leeftijd!”
Wat heeft die ervaring u als schrijver opgeleverd?
„Van het werken met acteurs heb ik ontzettend veel geleerd. Je moet concreet zijn. Je kunt iemand wel van alles in z’n hoofd laten meemaken en voelen, maar je moet zoeken naar de handeling waarin zich dat uit. Zoals een acteur een reden moet hebben om ergens te staan of iets te zeggen, zo moeten romanpersonages dat ook.”
Hoe lastig is het om met een schrijver getrouwd te zijn?
„Ons geluk is dat we allebei een heel verschillend hoofd hebben. Willem Jan is vooral dichter en essayist, ik ben meer een verhalenverteller. Het is zeker niet zo dat we iedere avond romantisch samen met een glas wijn op de bank zitten om elkaar voor te lezen uit eigen werk. Ik moet er niet aan denken. Als je allebei schrijft, is het nodig dat je elkaar met rust kunt laten. Het is fijn om alleen te zijn als je knopen moet doorhakken.
Sinds we een huisje op Vlieland hebben, kunnen we ons daar terugtrekken als dat nodig is. Ik heb dit boek pas aan Willem Jan voorgelezen toen het af was, en hij heeft dat ook gedaan met zijn nieuwe roman in versvorm. Om een boek door alle twijfels heen te slepen moet je jezelf afschermen. Alleen zijn. Het zou niet goed zijn als je bij elke scène waar je niet uitkomt je echtgenoot om raad ging vragen.”
Maar qua achterliggend wereldbeeld hebt u wél dezelfde ontwikkeling doorgemaakt.
„We zijn allebei christen geworden en dat is zichtbaar in ons werk. Het wordt altijd zo gebracht dat ik me als eerste liet dopen, en dat Willem Jan daardoor ook op dat spoor gezet werd. Maar we gingen gelijk op. Als ik naar zijn werk kijk, zie ik daar even lang als in mijn eigen werk sporen van een soort religieus ontwaken. Ik heb de stap alleen een paar jaar eerder gezet.”
Waar kwam dat ontwaken vandaan?
„De aanleg zat er al heel vroeg in, denk ik. Ik ben niet in een religieus milieu opgegroeid, en ook in mijn hele studententijd was religie geen onderwerp. Ik kan me niet herinneren dat het, bij alle improvisaties die we op de theaterschool moesten doen, ooit over geloof gegaan is. Maar ik was erdoor gefascineerd, had er oprispingen van verlangen naar – en heb dat verlangen ook eindeloos ontweken.”
Hoe kwam u bij het christendom terecht?
„Ik merkte dat ik, terwijl ik het nooit geleerd had, regelmatig aan het bidden was. Op een gegeven moment dacht ik: Ik bid wel erg vaak, en ik ken niemand die dat doet. Waarom doe ik dat? En omdat ik als schrijver, zoals ik net zei, invallen serieus neem, ben ik gaan lezen over het christendom. Ik ben colleges theologie gaan volgen. Ik ben in de kerk gaan kijken. Mijn nieuwsgierigheid groeide, maar het bleef allemaal veilig ver weg.
Toen ontmoette ik het nichtje van de pastoor van de kerk die hier in onze straat staat – een leerlinge van Willem Jan. Zij was heel enthousiast: fijne kerk, mooi koor. Dus ben ik daarheen gegaan, en op die manier steeds meer betrokken geraakt. Uiteindelijk heb ik in 1994 de stap gezet om me te laten dopen.”
Waarom de Rooms-Katholieke Kerk?
„De liturgie en de sacramenten gaven de doorslag. De aandacht voor het fysieke. Maar als ik op Vlieland ben, ga ik altijd naar de protestantse kerk. Een preek waar zo over nagedacht wordt als in de protestantse traditie vind ik ook heel inspirerend.”
Theologische verschillen spelen voor u geen rol?
„Kardinaal Newman zei: Mijn naam is christen, mijn roepnaam katholiek. Als ik die vergelijking doortrek: de roepnaam is voor intimi. Het katholieke staat het dichtst bij me, maar ik hoor bij de grote familie van het christendom.”
Uw latere boeken krijgen een steeds religieuzere lading.
„Het ene boek meer dan het andere. In ”Zondagavond” beleeft de hoofdpersoon een herbekering en komt het geloof noodzakelijkerwijs uitvoeriger aan de orde. Maar in ”De vrouw met de sleutel” is het geloof vanzelfsprekender voor Nettie. Dan hoeft er dus minder over gezegd te worden.”
Toch staat er in het laatste hoofdstuk: „Ik vertelde haar wat er in de Bijbel staat: dat we wel de splinter zien in het oog van de ander, maar niet de balk in ons eigen oog.”
„Ik dacht: dat zou ik zelf zeggen, als ik tegenover een kind stond dat vol boosheid en wraak zit. Dus moet ik dat ook maar opschrijven.”
Moet het met alle personages in uw boeken goed aflopen?
„Het slot van een boek is nooit een punt, altijd een komma. Iedere volwassen lezer weet dat het leven daarna verder gaat. Maar ik vind het geforceerd om een boek te laten eindigen met een personage dat met zijn hoofd tegen de muur bonkt.
Het laatste wat ik wil is bewust een happy end schrijven omdat mijn publiek dat graag wil. Een boek zou van mij ook best in een andere toonsoort mogen eindigen. Maar het leven van mijn personages is gecompliceerd en zwaar genoeg om aan het eind een beetje hoop te verdienen.
„All shall be well” is een cruciale zin in ”Eilandgasten”, ontleend aan de middeleeuwse mystica Juliana van Norwich. Dat is hoe ik er uiteindelijk over denk. Ik houd ervan, hoe zwaar het ook geweest is, om licht te eindigen.”
Voordat het zo ver is moeten de personages soms door een diep dal van zonde en duisternis. Vormt dat geen risico, die inleving?
„Ik kan me inleven in een moordenaar zoals die voorkomt in ”Ik verbind u door”, een jongen die zó getergd is dat hij uiteindelijk tot een dergelijke daad komt. Maar je verlustigen in het kwaad, nee. Het gaat erom dat je als schrijver een beroep doet op het geweten van de lezer. Je wilt de lezer verleiden om andere mensen beter te begrijpen.
Neem een weduwe als Nettie, die ernaar verlangt één keer met een man te vrijen om, zoals ze zelf zegt, ‘ontrouwd’ te worden. Ik wil laten zien waarom zij in haar dagboek over dat verlangen schrijft – al leeft ze het in de praktijk niet uit. Ik hoop dat mensen, door het lezen van dit verhaal, niet langer denken: Wat een verschrikkelijke vrouw, wat een sloerie, wat een verraadster van haar overleden man.
Het gaat erom dat je niet te hard oordeelt over de ander. Daar is literatuur óók voor: dat je uit je eigen beperkte ervaring stapt, dat je je leven verrijkt door je in andere levens te verdiepen.”
Levensloop Vonne van der Meer
Vonne van der Meer (Eindhoven, 1952) groeide op in het Gooi. Ze volgde de regieopleiding aan de Amsterdamse Theaterschool en debuteerde in 1976 met het toneelstuk ”De behandeling”. In 1985 verscheen haar eerste verhalenbundel, ”Het limonadegevoel en andere verhalen”, waarmee ze de Geertjan Lubberhuizenprijs won. Sindsdien publiceerde ze nog veertien romans en verhalenbundels, waaronder ”Eilandgasten” (1999) en ”Zondagavond” (2009). Ze is getrouwd met de schrijver Willem Jan Otten en heeft twee zoons. In 1994 liet Van der Meer zich in de rooms-katholieke kerk van Naarden dopen, later gevolgd door haar echtgenoot.