Waar liefde is, kan ook het kwaad bestaan
Waarom heeft God de mens geschapen als Hij wist dat de mens zou zondigen?
Volgens het christelijk geloof heeft er in de begintijd van de mensheid, ja bij de eerste mens en zijn vrouw, een zondeval plaatsgevonden. Nu kan het woordje ”val” de indruk wekken dat het gaat om iets wat de mens is overkomen. Bijna een soort noodlot. Toch is de zondeval dat juist niet. Het gaat om een val die het gevolg is van een vrijwillige, eigen daad van de mens. De mens was bij de schepping geplaatst in de heerlijkheid en gemeenschap met God. Niets verplichtte hem om God vaarwel te zeggen. Door de losmaking van God stortte de mens zichzelf en de wereld in een stroom van kwaad en lijden, waarmee wij tot op de dag van vandaag te maken hebben.
Moet je dan terugkijkend niet de conclusie trekken dat God de wereld beter niet had kunnen scheppen? Had God de ellende van de slechtheid en het lijden waarvan de wereld nu doortrokken is niet beter kunnen voorkomen? Jongeren en ouderen binnen de kerk stellen die vraag soms, maar ook wel mensen buiten de kerk. Is een God Die de wereld geschapen heeft, terwijl Hij wist dat het fout zou gaan, wel geloofwaardig?
Deze vraag kan een enigszins onzuivere toon hebben. Denk bijvoorbeeld aan een moeder die een zoon heeft die op het criminele spoor terecht is gekomen. Met als gevolg dat hij een periode in de gevangenis moet doorbrengen. Stel dat hij dan verwijtend tegen zijn moeder zegt: „Waarom hebt u mij geboren laten worden? Dat had u nooit moeten doen. Kijk toch eens wat er van mij terechtgekomen is.” De onzuiverheid in deze redenering is overduidelijk. Dat de moeder het kind ter wereld heeft gebracht, is niet de oorzaak van de ellende van de zoon. Die heeft hij zelf over zich heen gehaald. Het verwijt van de zoon is een ontlopen van eigen verantwoordelijkheid. Hij schuift zijn eigen schuld af op een ander.
Die onzuivere toon kan er bij ons mensen ook inzitten als we God de vraag voorleggen waarom Hij de mens toch heeft geschapen, terwijl er de huidige ellende van gekomen is. De mensheid als geheel kan er niet omheen dat zij het grootste deel van kwaad en lijden zelf veroorzaakt. Hoe onzuiver om dan verwijten te gaan leggen bij God, Die de mensheid een begin gaf!
Voorzichtig
Toch is met dit voorbeeld de vraag nog niet beantwoord. Want er is een groot verschil met die moeder en haar zoon. Die moeder weet van tevoren niet wat haar zoon later zal gaan doen. Zij brengt hem ter wereld, in de hoop op een goed leven van haar kind. Maar God is alwetend en wist van tevoren dat de mens die Hij schiep het kwade zou kiezen. Dan komt toch de vraag opnieuw naar voren: waarom schiep God de mens, terwijl Hij wist wat ervan zou komen?
Bij het zoeken naar een antwoord is voorzichtigheid geboden. Ons menselijk kennen is te beperkt om alle materiële, geestelijke en psychische kanten van het leven te kunnen overzien. Hoe gemakkelijk zien wij iets over het hoofd. Wat nog belangrijker is: wij kunnen niet in alle gedachten van God binnendringen. Misschien heeft Hij een bedoeling die alles kan verklaren, maar heeft Hij die niet aan de mens bekend willen maken, en doet Hij dat pas op de dag van de verheerlijking.
Laten we dus in voorzichtigheid eens proberen mee te denken met de wegen van God. Het is duidelijk dat God de mens heeft geschapen om een wezen te maken dat zou kunnen liefhebben. God heeft immers Zijn wil samengevat in tweevoud: de volkomen liefde tot God en de daaraan gelijke liefde tot de naaste. In dat tweevoud ligt de bestemming van de mens uitgedrukt. Maar voor liefhebben is een wil nodig. Als God een wezen wilde scheppen dat zou liefhebben, dan moest Hij het scheppen met een wil.
Buitenspelen
Maar een wil betekent ook de mogelijkheid om het goede niet te willen, om de liefde niet te willen. En daardoor het kwade te willen. Anders gezegd: omdat God een schepsel wilde dat zou liefhebben, moest Hij het voorzien van een wil. Maar door die wil kon de mens ook het kwade kiezen.
Soms zegt iemand: waarom schiep God niet de mens zo dat hij zou kunnen liefhebben, maar geen wil zou hebben om het verkeerde te kunnen doen? Dat is een onmogelijkheid. Want de liefde is aan de wil gebonden.
Met eerbied gezegd: als God had willen vermijden dat het kwade ontstond, had Hij niets moeten scheppen, of alleen een schepping zonder wezens die kunnen liefhebben. Zeg maar een schepping vol planten, bomen, rivieren, dieren, vogels en vissen. Maar zonder mens. Maar God wilde niet alleen een mooi landschap, om het zo te zeggen, maar de mens die naar Zijn beeld zou zijn, die Hem en zijn medemensen zou liefhebben.
Maar weegt dit alles dan wel op tegen de ellende die je nu in de wereld ziet? En wat te denken van het feit dat er mensen verloren gaan? Een eenvoudig voorbeeld kan hier duidelijkheid geven. Stel dat er een klas is waarin één kind heel vervelend doet. De meester besluit dat heel de klas niet naar buiten mag, omdat er in de klas geklierd is. Dat voelt de klas aan als onrecht. Dan moet die ene maar buitengesloten worden en in de hoek gezet. Het buiten spelen, met alle vreugde erbij, kan dan toch doorgaan.
Lofzang
Zo is het ook met de schepping. Als de Heere de mens niet zou hebben geschapen omdat er mensen zouden zondigen en kwaad doen en verloren gaan, dan zou er helemaal geen schepping, geen liefde, geen genade zijn. Dan zou feitelijk toch het kwade het laatste en beslissende woord hebben. En dat zou tot oneer van God zijn.
Nu is de schepping wel ontstaan. En al is het kwaad binnengedrongen: God heeft in dat kwade Zijn liefde nog rijker gemaakt, namelijk tot overvloedige genade. Door in Zijn Zoon de mens te vernieuwen en te herstellen, ja tot grotere heerlijkheid te brengen. En ook de straf over de duivel en alle zondaren eert God, omdat hij laat zien dat het laatste woord niet aan het kwaad, de afbraak, de zonde is. Nee, de overwinning is aan God, Zijn schepping, en de liefde.
Zou dit alles niet mede de reden zijn van de hemelse lofzang op God als Maker van alles? „U bent het waard, Heere, te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de kracht, want U hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil bestaan zij en zijn zij geschapen” (Openb. 4:11).
Dr. P. F. Bouter, hervormd predikant te Bodegraven Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp:
Augustinus, De stad van God, XIV.26-27
C.S. Lewis, Het probleem van het lijden (eerder verschenen onder de titel Gods megafoon), hoofdstuk 5, 2de helft.
Tim Keller, In alle redelijkheid, hoofdstuk 2.