Dode is volgens het Japanse geloof nooit echt verdwenen
APELDOORN – Intens verdriet onder duizenden Japanners vanwege het verlies van geliefden, als gevolg van de tsunami. Maar van een definitief afscheid is volgens hun boeddhistisch-shintoïstisch geloof geen sprake. Als beschermgoden blijven ze in de buurt. Dat vraagt wél om een zorgvuldig ritueel, juist nu deze ramp zo veel chaos veroorzaakt.
Het shintoïsme, samen met het boeddhisme dé religie van de Japanners, is vanouds sterk verlegen met de dood en hoe ermee om te gaan. De dood geldt in deze natuurreligie als bij uitstek onrein en de mens is niet in staat die onreinheid op te heffen, schrijven Roger Davies en Osamu Ikeno in hun boek “The Japanese Mind, understanding Contemporary Japanese Culture”.
Vandaar dat men vóór de komst van het boeddhisme maar afwachtte tot het lichaam was vergaan, alvorens het te begraven. Het boeddhisme kent zo’n taboe niet, vandaar dat de komst van deze religie/filosofie naar Japan in de zesde eeuw na Chr. zeer welkom was.
Vandaag de dag is 90 procent van de begrafenissen in Japan boeddhistisch. Japanse gezinnen en families hebben doorgaans twee altaren in huis staan: een boeddhistisch familiealtaar en een shintoaltaar, de kamidana. Overigens deed mét de komst van het boeddhisme ook de praktijk van crematie zijn intrede in Japan.
Het shinto-element in rituelen rond de dood is terug te vinden in de voorouderverering. Mensen kunnen tijdens hun leven geen god worden; wél na hun dood. En als goddelijke zielen verdienen de voorouders alle respect en aanbidding van stervelingen op aarde. Ook de weg van lichamelijk dood naar vergoddelijking van de ziel vraagt om navolgen van rituelen.
De japanoloog Halldor Stefansson ziet bij moderne Japanners een dubbelzinnige houding jegens de dood (in zijn bijdrage ”On structural duality in Japanese conceptions of death” in de bundel ”Ceremony and Ritual in Japan”).
Enerzijds zijn er de rituelen in de familiekring, die zijn bedoeld om na verloop van tijd de dode te laten opgaan in de kring van de voorouders. Dat wil zeggen dat hij een beschermgod (yashikigami) wordt, die waakt over het welzijn van de familie. Deze rituelen vormen volgens Stefansson „een cyclus van vergoddelijking.”
Anderzijds zijn er vanouds tal van rituelen waaraan leden van een dorpsgemeenschap meedoen. Die hebben een veel negatievere insteek. Het zijn rituelen om de boosaardige kant van de dood te neutraliseren. Stefansson noemt dit „de cyclus van reiniging” (en dus bepaald geen vergoddelijking). De dode mag dan een geliefde zijn, de dóód zelf wordt gezien als een te vrezen indringer, die geleidelijk de dorpsgemeenschap kan binnendringen. Kwalijk –want schadelijk voor het algemeen welzijn– zijn vooral de doden die als gevolg van natuurrampen zijn gevallen.
Is een familielid overleden, dan wordt een boeddhistische priester geroepen, evenals een begrafenisondernemer. Plaats en datum van de crematie worden met hen afgesproken en iemand uit de naaste familie wordt als ceremoniemeester aangewezen. Het afleggen van de dode gebeurt door de familie.
De dode wordt gekleed in een witte kimono, en hij of zij krijgt een reistas om de nek met daarin zes oude munten: de dode gaat immers op pelgrimsreis.
Naast tal van subtiele rituelen, is het ”ritueel van de omkering” (sakasa goto) van belang. Het gaat om symbolische handelingen in omgekeerde volgorde (vergeleken met de normale alledaagse volgorde). Heet water wordt afgekoeld, en de slippen van de witte kimono vouwt men rechts over links. En dat allemaal om de gevreesde dood buiten het alledaagse leven te houden.
Vervolgens is er dan de wake, hontsuya, waarbij er gelegen- heid is voor familie, vrienden en buren om de nabestaanden te condoleren. De hontsuya be- gint ’s avonds om zes uur en duurt meestal een uur. Belang- rijk ritueel is het branden van wierook (shoko). Gasten geven een geldbedrag (koden), waarvan de hoogte afhangt van de relatie die zij met de dode hadden.
Na de crematie, strikt vier dagen na het overlijden, worden de as en de beenderen van de dode verzameld en in een urn gedaan. Een Japanse rouwperiode duurt 49 dagen: de tijd die de ziel van de dode nodig heeft om naar de wereld van de kami te gaan. Op de 49e dag na het overlijden wordt de urn met as begraven in het familiegraf. Dat graf blijft, naast het familiealtaar, een belangrijke plek van aanbidding. Als beschermgod waakt de overledene immers over het welzijn van zijn of haar familie.
Een bijzondere plaats heeft het jaarlijkse Bonfeest, dat duurt van 13 tot 16 augustus en waarop wordt gevierd dat de zielen van de doden tijdelijk terugkeren naar de huizen van hun families.