Man, vrouw, maatschappij
Dertig jaar geleden overleed de feministe Joke Kool-Smit. In een drietal artikelen in Socialisme & Democratie (jaargang 68 nr. 1/2) wordt aandacht besteed aan haar betekenis. Als het gaat om de man-vrouwverhouding hebben er zich in één generatie gigantische veranderingen voltrokken. Het kostwinnersmodel is uit en het anderhalfverdienersmodel en het vier-om-viermodel zijn in, zo wordt geconstateerd.
Toch is de onvrede niet weggenomen. Op elke keuze die een vrouw tegenwoordig kan maken, wordt royaal kritiek geleverd. Er is sprake van keuzestress. Onbetaalde zorgarbeid staat laag aangeschreven. Uitgangspunt voor het PvdA-verkiezingsprogram van 2010 is dat emancipatie geen puur individuele maar een collectieve verantwoordelijkheid is.
Marja Vuijsje signaleert dat veel van de punten die Joke Smit in 1967 in haar bekende artikel onder de titel ”Het onbehagen bij de vrouw” aan de orde stelde, inmiddels gerealiseerd zijn. Maar van invoering van de vijfurendag is het niet gekomen. En de gedachte dat sekseverschillen veel meer het gevolg zijn van ”nurture” dan van ”nature”, wordt door bijna niemand meer onderschreven. Anders dan veel toenmalige feministen, geloofde Smit in samenwerking met mannen en in de parlementaire democratie. Daarbij koos ze voor de PvdA. Binnen die partij waren er echter ook die haar optreden elitair vonden, zoals onderwijsminister Van Kemenade. Op den duur vervreemdde Smit van de partij.
Prof. Ingrid Robeijns (Erasmus Universiteit) signaleert een tegenstelling tussen arbeidsmarktfeministen, die vinden dat vrouwen ambitieuzer moeten zijn, en keuzefeministen, die zich verzetten tegen dit paternalisme. In haar ogen is de centrale vraag niet of iemand voldoende uren betaald werk verricht, maar of hij of zij in de loop van zijn of haar leven een voldoende bijdrage heeft geleverd aan de gemeenschappelijke economie. Daarvan maakt ook het sociaal noodzakelijke deel van de informele economie (opvoeding en zorgtaken) deel uit.
Emeritus hoogleraar Abraham de Swaan voert in Sociologie Magazine (jaargang 19 nr. 1) een pleidooi voor een sociologie van macht, aanzien en rijkdom. Hij signaleert dat veel onderzoek van sociologen zich richt op achtergestelden, met name allochtonen. De vooronderstelling daarbij is dat betere kennis over de achtergestelden zou leiden tot hun lotsverbetering. Maar die premisse zelf is eigenlijk nooit goed onderzocht. Van invloed is hier ook dat er van de kant van de overheid nogal wat geld beschikbaar wordt gesteld voor dit soort onderzoek. Daarmee wil men duidelijk maken dat er iets gedaan wordt met de kritiek in het parlement en de signalen van onvrede uit de samenleving.
Daartegenover bepleit De Swaan meer aandacht voor de elite. Daarover is maar weinig onderzoek beschikbaar. Voor elke tien, twintig onderzoeken naar schoolverlaters, armoedzaaiers en marginalen is er nog niet één dat de andere kant op kijkt. Bovendien houdt men er geen rekening mee dat het merendeel van de hier wonende laaggeschoolden, slecht betaalden en gering geschatten autochtonen zijn. Te vaak blijven zij buiten de publieke aandacht en buiten het blikveld van sociologische onderzoekers.
In het verleden is er wel iets gedaan aan het in kaart brengen van economische machtsnetwerken, maar er is veel meer te doen. Sociologen zouden moeten kunnen verklaren waarom bestuurders hun directeuren zo genereus boven de norm belonen of waarom meestverdieners toch nog weer meer willen verdienen. Of ze daar onderzoeksgeld voor kunnen ophalen is dubieus. Maar in de universitaire wereld is er voor onderzoekers altijd nog enige ruimte om een eigen project te starten.
In Wapenveld (jaargang 61 nr. 1) introduceert socioloog Wim Dekker (CHE) een jaarserie over zorg. De zorgrelatie kent een precair evenwicht tussen autonomie en verbondenheid.
In de jaren tachtig was er veel kritiek op de zorg. Ivan Illich beklemtoonde de schadeberokkenende effecten van het medisch handelen (iatrogenese). Zo werd door culturele iatrogenese mensen de verantwoordelijkheid voor hun eigen gezondheid, leven, ziekte en dood ontnomen. Ook al doet zijn kritiek gedateerd aan, er zijn vragen te stellen bij de vanzelfsprekendheid van het medisch regiem.
In de huidige culturele context, waarin gezondheidszorg als een markt wordt opgevat met gezondheid als product, komt het biomedisch model weer volop tot bloei. Ziekte wordt dan vooral opgevat als een storing die door medisch-technisch ingrijpen te verhelpen is. ”Cure” staat hoger aangeschreven dan ”care”. Het gaat om efficiënt medisch handelen.
Zorg nodig hebben en zorg bieden, zou echter kenmerkend moeten zijn voor de menselijke conditie. In de christelijke traditie is hier altijd volop aandacht voor geweest. Niet de autonome zorgconsument moet op de voorgrond staan, maar het besef van de menselijke kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Daarmee hebben wij te leven.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl