Dichter van de melancholie
Toen in 1990 de dichter Hans Faverey op 56-jarige leeftijd stierf, werd hij in kranten en tijdschriften als een literaire grootheid herdacht. Dat is bij zijn debuut in 1968 anders.
Wat was dat voor vreemde poëzie, vroegen recensenten zich af toen de bundel ”Gedichten” verscheen. Het waren korte versjes waarop je nauwelijks vat kon krijgen. Het eerste gedicht uit zijn eerste bundel luidt: „Stilstand// in aan bouw, afbraak/ in aanbouw. ‘Leegte// zo statig op haar stengel’;/ land in zicht, geblinddoekt.” Maar de afkeurende stemming onder de recensenten, die toentertijd nog een soort smaakbepalende kaste vormden, veranderde eind jaren zeventig. Dat kwam door de overtuigende interpretaties van bepaalde recensenten (onder anderen Rein Bloem) en door de ietwat toegankelijker gedichten die Faverey begon te publiceren. Zijn werk bleef vele lezers fascineren, hoewel het voornamelijk de geoefende lezers zouden zijn. Het grote publiek kon weinig met zijn poëzie, wat ook wel zo blijven zal.
In 1993 verschenen de ”Verzamelde gedichten” van Faverey, samengesteld door Marita Mathijsen. Toen die editie verscheen, zei Mathijsen meteen: „Ik ga ooit nog een betere editie samenstellen, met daarin ook het ongepubliceerde werk.” Die uitgave is nu verschenen, in een dikke grijze linnen band, getiteld ”Gedichten 1962-1990”. Heeft het iets opgeleverd, Mathijsens speurwerk? Zonder twijfel. Grofweg de eerste 700 pagina’s van deze nieuwe uitgave bevatten de poëzie zoals verschenen in de diverse bundels, daarna volgen maar liefst 200 bladzijden met ongepubliceerd werk. Wel de moeite waard dus, deze extra uitgave. Tenminste, voor wie van Faverey’s werk houdt. Maar ook als je er niet van houdt, is het idee dat van een invloedrijk en belangwekkend dichter zo veel onbekend werk opduikt, intrigerend.
Leveren die paar honderd pagina’s onbekend werk een ander beeld van Faverey op? Die vraag is op het eerste gezicht gemakkelijk te beantwoorden: nee. Je hoeft er maar doorheen te bladeren en hier en daar een gedicht te lezen, om te zien en te ervaren dat het allemaal de Faverey is zoals we hem al kennen. Maar wie detailonderzoek doet, zal ongetwijfeld tot nieuwe inzichten komen rond Faverey’s dichterschap. Zouden er tussen deze nieuwe verzameling verzen teksten zitten die kunnen wedijveren met zijn indrukwekkendste gedichten? Ik ben dergelijke teksten bij eerste monstering niet tegengekomen, maar dat zegt niet zo veel. Faverey’s verskunst krijgt pas betekenis als je je er langdurig en nauwgezet in verdiept. Langzaam regels prevelen die je op het eerste gezicht helemaal niets zeggen en waar je de poëzie nauwelijks van inziet. Maar eenmaal thuis in de versregels, kan er een gevoel ontstaan, een inzicht, een begin van begrip – en dan kan het je overkomen dat je die regels nooit meer vergeet. Zeker met behulp van goede commentatoren (Redbad Fokkema, Maarten van Buuren) raak je een eind op weg in Faverey’s werk.
Faverey, een dichter van de melancholie, maar wel van een melancholie die volstrekt modern is en cirkelt rond de leegte, het niets en de afwezigheid. Faverey verwoordde in zijn poëzie de ervaring dat het menselijke bestaan een bitter raadsel is, omdat op alle wezenlijke vragen geen antwoord gegeven kan worden. Tenminste, in zijn ervaring. Alle betekenissen die wij toekennen aan ons eigen leven en aan het menszijn als zodanig, zijn sporen in het zand die weldra uitgewist raken. Juist de taal, het medium van de dichter, verleidt de mens ertoe om na te denken over een mogelijk grootse betekenis van zijn bestaan. In Faverey’s poëzie wordt dit ter discussie gesteld, tot in de structuur van de verzen toe. In Faverey’s poëzie staat de taal zelf in het centrum van de aandacht, juist ook door de bijzondere en vaak vervreemdende aard van zijn verskunst. De manier waarop Faverey zijn levensbesef vormgaf, maakt zijn werk tot een icoon van de moderniteit.
Gedichten 1962-1990, Hans Faverey;
uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 234 5819 7; 1008 blz.; € 49,90.