Vrijzinnigen hebben de toekomst
”Vrijzinnigen hebben de toekomst” is de titel van een boek van prof. dr. Meerten B. ter Borg, godsdienstsocioloog in Leiden. Met die woorden sluit hij zijn boek ook af.
Het gaat in dit boek intussen niet over de vrijzinnigheid die in de negentiende eeuw als modernisme te boek stond, te weten de religieuze stroming die afrekende met het geloof in de heilsfeiten en in wonderen en alleen acceptabel achtte wat voor het verstand toegankelijk was. Vrijzinnigheid is voor Ter Borg geen leer, geen theologie, geen ideologie of een steen der wijzen. Zij is „een houding, een mentaliteit”, die bestaat uit „tolerantie ten aanzien van alle mogelijke vormen van zingeving, gecombineerd met een geloof in de eigen traditie.” Maar die traditie mag dan weer niet verabsoluteerd worden.
De toekomst die de auteur bedoelt, is al begonnen. Die valt alleen vanuit het heden te benaderen. Ter Borg onderscheidt dan acht samenhangende en elkaar versterkende trends: toenemende mondialisering, milieuverandering, veranderingen in de mondiale machtsverhoudingen, tekort aan grondstoffen, „ongekende migratiestromen”, nucleaire dreiging, „razendsnelle technologische vooruitgang” en financiële crisis. Hij werkt ze een voor een uit.
Al die trends hebben „menselijke zingeving” nodig. Ze maken mensen onzeker, tasten hun „ontologische geborgenheid” aan, ofwel het zich veilig voelen binnen de eigen waarden van hun bestaan. Die geborgenheid maakt zelfs plaats voor verlatenheid. Voor de toekomst is het daarom, zegt Ter Borg, van belang dat mensen hun zingeving ingrijpend veranderen en/of die van anderen tolereren.
Welnu, zo’n mentaliteitsverandering is alleen mogelijk binnen vrijzinnigheid. Daar staat men open voor de „belangen van de anderen”, zonder dat men eigen waarden en normen bagatelliseert. Maar mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun geloof en traditie. Het betekent voor Ter Borg niet dat de rol van „georganiseerde vrijzinnigheid” is uitgespeeld. Er liggen kansen in „de opbloeiende markt van spiritualiteit, religie en levensbeschouwing.” Maar door de afwezigheid van bindende dogma’s kunnen vrijzinnigen veel gemakkelijker dan „andere kerken” inzetten op nieuwere vormen van spiritualiteit. Die vrijzinnigheid is voortzetting van „een glorieus verleden”, vanaf Erasmus en Coornhert.
Voor een nadere begripsbepaling grenst Ter Borg dan vrijzinnigheid geheel of gedeeltelijk af van rekkelijkheid, vrijblijvendheid, vrijdenkerij, rationalisme, pragmatisme, liberalisme, libertinisme, humanisme, postmodernisme, ietsisme, conservatisme. Maar hoe dan ook: „Zonder tolerantie geen vrijzinnigheid.”
Naarmate het boek zijn einde nadert wordt duidelijk hoe deze nieuwe mentaliteit zich nog verhoudt tot christelijk geloof. Grote delen van de samenleving zijn van God vervreemd. Er is een tweedeling gekomen tussen gelovigen en ongelovigen, christenen en niet-christenen. Ter Borg zit daar niet mee. Liever dan dramatiseren wil hij nuanceren. Ik citeer letterlijk: „Er zijn vrijzinnigen die het diep betreuren dat de religieuze elementen uit de vrijzinnige waardencluster verdwenen zijn. Ze zetten zich in voor het behoud ervan. Ze proberen uit alle macht de kerkelijke vrijzinnigheid overeind te houden. Anderen vinden het jammer dat hun kinderen van een cultuurgoed zijn afgesneden en sturen hun kinderen naar de zondagsschool. Maar er zijn ook vrijzinnigen die het verdwijnen van God een zegen vinden.”
Allemaal een kwestie van nuance, vindt Ter Borg. Vrijzinnigen hebben de toekomst, omdat ze in staat zijn de hierboven genoemde ontologische verlatenheid tegen te gaan en tegelijkertijd open te staan voor alle impulsen uit hun omgeving. Men neemt de uitgangspunten van anderen zo serieus dat men ze niet alleen respecteert maar ook, „voor zover zinvol”, verdisconteert in hun eigen zingeving.
Na lezing van dit boek kan ik niet anders concluderen dan dat de woorden ”voor zover zinvol” bepaald niet slaan op degenen die hun verwachting aangaande de toekomst ontlenen aan de Heilige Schrift. Men kan tegenwerpen dat Ter Borg een sociologische analyse geeft. Maar dat is dan ook een analyse van het heden, met wereldlijke trends die hij doortrekt naar de toekomst. Maar die toekomst is ontzield, omdat ze maakbaar is, afhankelijk van menselijke inspanning en houding. Het merg van Bijbels geloof is eruit, c.q. niet aanwezig.
De trends op zich zijn alom waarneembaar. Ter Borg beschrijft ze adequaat. Maar zou men ze ook mogen zien als tekenen van de tijden, waarvan de Heilige Schrift vol is? Ik behoor niet tot degenen die bij elke ontwikkeling die zich dichtbij of mondiaal voordoet, direct een Schriftwoord uit de profeten of de apocalyps beschikbaar hebben om zulke verschijnselen te duiden. Maar als sociologen profeten worden, houd ik het liever op het profetische Woord, dat zeer vast is. Daarin wordt gesproken over de toekomst van de Zoon des mensen. Die wordt voorafgegaan of gekenmerkt door weeën in de geschiedenis. De trends die Ter Borg opsomt, zouden ook wel eens evenzovele machten kunnen zijn die die weeën mede bepalen. Waarbij nog komt dat gelovigen geen onbedreigde toekomst wordt voorzegd.
De apostel Johannes wekt de gelovigen echter op te blijven in Hem, „opdat wij vrijmoedigheid hebben, wanneer Hij geopenbaard zal zijn, en niet door Hem beschaamd gemaakt worden bij Zijn komst” (1 Joh. 2:28). Over ”ontologische geborgenheid” gesproken! Die geborgenheid in Christus geeft bezieling in plaats van ontzieling op weg naar de toekomst, welke dreigingen zich ook voordoen. Uit het boek van Ter Borg heb ik geen hoop kunnen putten.
Vrijzinnigen hebben de toekomst, Meerten B. ter Borg; uitg. Meinema, Zoetermeer, 2010; ISBN 978 90 211 4263 0; 160 blz.; € 16,50.