Blijvende onvrede in Tunesië
TUNIS – Een revolutie beginnen is één, die tot een goed einde brengen is twee. In Tunesië, het moederland van alle revoluties, valt de interim-regering steeds verder uiteen. Gisteren stapten opnieuw drie bewindslieden op.
De ministers volgden daarmee het voorbeeld van twee collega’s, die maandag opstapten. Zondag trok premier Ghannuchi zich al terug.
Onder de ministers die gisteren opstapten, was opmerkelijk genoeg ook de minister van Regionale Ontwikkeling, Najib Chebbi, die voorheen een van de belangrijkste oppositieleiders was. In een persconferentie zei Chebbi dat hij opstapt omdat hij zich niet kan verenigen met de koers die de nieuwe premier Beji Caid Essebsi wil varen.
Het tekent de onzekere fase waarin Tunesië momenteel verkeert. De bevolking ageerde tegen het interim-kabinet, omdat een groot aantal ministers van het vroegere regime was blijven zitten. Maar wat is de koers die de nieuwe ministers moeten uitzetten? Het kan in Tunesië nog alle kanten uit.
Het is dus oppassen geblazen voor de inwoners van het land. De Amerikaanse columnist Nicholas Kristof citeerde in zijn column in The New York Times onlangs de Chinese schrijver Lu Xun, die na de val van de Chingdynastie in 1911 moet hebben verzucht: „Voor de revolutie waren we slaven, en nu zijn we de slaven van de voormalige slaven.” Hoewel Kristof niet verwacht dat het zo in Tunesië zal gaan, is het een reëel gevaar voor elke revolutie.
Dat hebben ze in Tunesië wellicht ook begrepen toen ze een ”Nationaal comité voor de bescherming van de Revolutie” in het leven riepen. Maar wat is ‘de revolutie’? De beantwoording van die vraag is nu precies het probleem in Tunesië, waar de revolutie letterlijk een volksbeweging was, met alle verscheidenheid van dien. Er was geen duidelijke leiding, en dus ook geen concreet beeld hoe een nieuw Tunesië eruit zou moeten zien. De revolutie was wat ieder er in zag.
Zolang er geen duidelijke koers is, proberen Tunesiërs alles uit de revolutie te slaan wat er uit te halen valt. Er leven meer wensen dan enkel op politiek vlak. Direct na het vertrek van Ben Ali begonnen veel Tunesiërs te staken. Hotelmedewerkers weigerden nog langer kamers schoon te maken als hun verdiensten niet omhoog gingen, scholieren protesteerden tegen hun leraren, terwijl die bij het ministerie voor Onderwijs klaagden over het onderwijssysteem. Zelfs de politie staakte. Volgens sommige waarnemers is er bijna niemand meer die nog wel gewoon werkt. „Iedereen wil alles, en wel meteen”, noteerde de Tunesische krant La Presse de Tunisie.
Columnist Abdelhamid Gmati vroeg zich in de kolommen van dezelfde krant vertwijfeld af wat de vrijheid eigenlijk betekent. Wat hij zag was demagogie en populisme van de kant van de interim-regering, massa-emigratie van jonge Tunesiërs naar Italië en profilering van extreem religieuze groepen. Is dat de vrijheid? „Alle politici zeggen naar democratie te streven”, aldus Gmati, „maar ze bedriegen ons en houden ons voor de gek. (…) Sommigen willen de sharia, anderen een dictatuur, maar dan met een emir.”
Duidelijk is dat de revolutie nog niet ‘klaar’ is. De revolte van ruim een maand geleden was nog maar het begin: het jaar nul, zoals ze in Tunesië zeggen. Zelfs de meest basale dingen moeten nog geregeld worden. Welke staatsstructuur moet er komen? En wie bepaalt dat dan? De huidige interim-regering? De volgende?
Ondertussen is er ook een groep Tunesiërs opgestaan die het beu is dat het hele land platligt. Sinds maandag gaat „de zwijgende meerderheid” regelmatig de straat op om te protesteren tegen de verlamming van de samenleving. Na 17.00 uur, want ze gaan eerst naar hun werk of naar school. De opbouw van het land moeten we zelf aanpakken, zeggen ze.
De internationale gemeenschap is in ieder geval bereid de Tunesiërs daarin bij te staan. Vanuit de Verenigde Staten deden inmiddels twee senatoren het land aan, terwijl er in de persoon van William Burns ook een regeringsvertegenwoordiger verscheen. „We werken met partners uit Europa aan snelle en concrete steun om financiële stabiliteit en economische ontwikkeling in Tunesië te brengen”, stelde hij vorige week. Hij was bovendien „optimistisch” over een „succesvolle politieke transformatie” in Tunesië.
Zonder de medewerking en visie van de Tunesiërs zal het echter niet gaan. Om die inspraak was het nu net begonnen.