Boswachter wil meer dan handboeien
Ze willen beter worden bewapend, zijn kritisch over samenwerking met de politie en gruwen van bureaucratie. Onder boswachters en jachtopzieners heerst onvrede, zo blijkt uit een vrijdag gepresenteerde enquête.
Een stel handboeien. Meer wapens heeft Paul Korstanje, bos- en duinwachter in Den Haag, niet tot zijn beschikking. De buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) heeft er flink de smoor in. „Ik heb echt een gebrek aan middelen om de veiligheid te waarborgen”, zegt Korstanje in kasteel Doorwerth, waar hij met tientallen collega’s bijeen is. „Met name als het mooi weer is, komen we nogal eens crossende brommers in verboden gebied tegen. Die kun je alleen met een stel boeien niet staande houden. Dan moet je op z’n minst pepperspray of een wapenstok hebben.” Het is de Haagse boswachter een doorn in het oog dat buitengewoon opsporingsambtenaren elders in het land wel meer wapens, zoals een Walther-pistool, op zak hebben.
Hulp inroepen van de -beter bewapende- collega’s van de politie zet lang niet altijd zoden aan de dijk, zegt Korstanje. „De politie kan andere prioriteiten hebben. Een moord of een aanrijding gaat voor de overmeestering van een stroper. Dat kan ik wel begrijpen. Bovendien is het voor de politie moeilijk om snel ter plekke te zijn ergens in een bos. Vooral als je de omgeving niet kent. Ik kan moeilijk zeggen: Gaat u bij de vijfde eik rechtsaf en dan bij de tweede graspol linksaf.”
Collega-boswachter Willem Akkerman, ook werkzaam voor de gemeente Den Haag, weet uit ervaring dat de politie bij een calamiteit niet à la minute ter plaatse is. „We konden in de duinen eens een stroper aanhouden die met zijn hond op konijnen aan het jagen was. Het was nogal een grof persoon. Hij stribbelde tegen. Mijn collega ging in gevecht met de hond. Ikzelf kreeg het aan de stok met de stroper. Hij scheurde mijn overhemd kapot. Na een halfuur was de politie nog niet ter plaatse. De man wist te ontkomen. Omdat we een signalement hadden, kon hij later alsnog aangehouden worden.”
Jachtopziener Kors Pater, werkzaam op een particulier landgoed bij Maarsbergen, heeft ernstige zorgen over het natuurbeheer in Nederland. Zelf moet hij 500 hectare bos behappen. „Hoe minder buitengewoon opsporingsambtenaren, hoe meer vervuiling in het bos.” Pater komt de meest uiteenlopende troep tegen. „Autobanden, tegels, snoeihout, karren vol wietafval.”
Loslopende honden blijven de aandacht vragen. „Een week of twee geleden kwam ik een man op de fiets tegen. Zijn twee honden liepen los. „Die honden doen niks”, zei de man. Nou, vergeet dat maar. De hond bleek in een waterpoel te zijn gedoken. Daar zitten jonge salamanders, kikkers en padden. Als zo’n hond de modder omwoelt, kan dat funest zijn voor die diertjes.”
De laatste jaren is Pater, telg uit een jachtopzienersgeslacht, zijn werk „minder leuk” gaan vinden. Het toegenomen papierwerk is aan hem niet besteed. Ook de beperking op de jacht zag hij met lede ogen aan. „Hier op de Utrechtse Heuvelrug hebben de grondeigenaren beslist dat de dieren de strijd onderling maar moeten uitvechten. Ik ben tegen dat principe. Ik vind dat je sommige dieren moet beschermen. Vossen hebben het gemunt op eenden. Daardoor kan de eendenpopulatie in gevaar komen. Dus zou je vossen moeten afschieten.”
Ondanks zijn ergernissen kan de jachtopziener nog steeds genieten van zijn vak. „Ik kan nog steeds iedere dag bepalen welke kant ik oploop. Ja, ik ken het bos op mijn duimpje, al kan het altijd beter. Ik weet waar de vos huist en waar de havik zijn horst heeft. ’s Ochtends, als de zon opkomt, is het bos het mooist. De natuur komt tot leven, het is nog rustig. Je ziet reeën en vossen. Je komt een boommarter tegen. Dat kun je na zeven uur vergeten.”