Commentaar: Statenleden ontvangen een mager uurloon
Het is een gevoelig thema, zeker in verkiezingstijd. Politici die vinden dat de vergoeding die ze krijgen te laag is, worden op verjaardagsfeestjes al gauw voor zakkenvullers versleten. Zeker als er in de media berichten opduiken over parlementariërs die hun zetel in Kamer, Statenzaal of gemeenteraad wel erg gemakkelijk onbezet laten.
Nu blijkt uit een onderzoek van bureau Daadkracht Advies dat maar liefst driekwart van de leden van Provinciale Staten vindt dat zijn of haar vergoeding onder de maat is. De enquête is meer dan een halfjaar geleden afgenomen en de resultaten zijn, niet helemaal toevallig, een week voor de Statenverkiezingen van woensdag gepubliceerd.
De vraag is of de Statenleden hier een punt hebben. Het ambt van volksvertegenwoordiger kan niet zonder meer worden vergeleken met een baan als (bijvoorbeeld) docent, stratenmaker of laborant. Om deze taak zuiver te kunnen vervullen, is van belang dat de onafhankelijkheid van de afgevaardigden wordt gewaarborgd. Ze brengen hun stem immers uit „zonder last.” Aanvankelijk was het zelfs zo dat volksvertegenwoordigers daarom hun werk onbezoldigd deden. Pas toen politieke partijen hun afgevaardigden vanuit de partijkas een honorarium begonnen uit te keren, besloot de overheid schadeloosstellingen en vergoedingen aan volksvertegenwoordigers toe te kennen.
Voor dat systeem is veel te zeggen. Zeker het werk in de Tweede Kamer vraagt om een fulltime-inzet, die het vrijwel onmogelijk maakt er een baan naast te hebben. Juist omdat de overheid zorg draagt voor een gelijke ‘beloning’ van parlementariërs, kunnen zij onafhankelijk opereren.
Voor Eerste Kamerleden, Statenleden en gemeenteraadsleden ligt de situatie iets anders omdat zij (meestal) niet fulltime als zodanig actief zijn. In de meeste gevallen hebben ze ook een ‘gewone’ baan. Maar is daarmee gezegd dat volksvertegenwoordiging een veredelde vorm van vrijwilligerswerk moet zijn? Natuurlijk is het eervol wanneer mensen tot dit ambt worden geroepen en wie er serieus werk van maakt weet ook dat de financiële vergoeding nooit de drijfveer kan zijn. De ondervraagde Statenleden gaven aan dat ze in 2010 gemiddeld bijna 23 uur per week in touw waren. Daarvoor kregen ze een vergoeding van bijna 12.700 euro op jaarbasis – gemiddeld bijna 11 euro per uur. Dat is niet echt overbetaald.
Een zeker idealisme is onmisbaar om een goede volksvertegenwoordiger te zijn. De vergoeding hoeft niet marktconform te zijn, maar de democratie is er niet mee gediend als bekwame kandidaten het laten afweten omdat zij in een andere functie beduidend meer kunnen verdienen. Het ambt is niet alleen eervol, maar ook waardevol.
Wel zou eens nagedacht moeten worden over een goede manier waarop het functioneren van volksvertegenwoordigers kan worden beoordeeld. Nu is het mogelijk dat een gekozene vier jaar lang vergoedingen opstrijkt zonder er iets voor te doen. Niemand kan deze zakkenvullers tussentijds verplichten op te stappen. Zij schaden het imago van het ambt en hun hardwerkende collega’s ondervinden er nadeel van. En niet alleen op verjaardagsfeestjes.