Onbegrijpelijke verliefdheid
In de langverwachte laatste roman ”Quadriga” van diplomaat-schrijver F. Springer reist Robert Somers heel wat af naar Berlijn, op zoek naar de vrouw van zijn dromen. Het boek is gelukkig een onvervalste Springer geworden: een roman vol verzengende verliefdheid en verrukkelijke weemoed.
De journalist Somers, een wat oudere norse weduwnaar vol zelfmedelijden, bezoekt Oost-Berlijn voor het eerst in 1987. Vrijwel direct na aankomst valt hij als een blok voor zijn gids-van-staatswege, Monika Rittner. Het valt niet mee te begrijpen dat hij in haar op slag zijn grote liefde gaat zien, behalve dan misschien vanwege het feit dat ze een zeer on-Duitse slanke schoonheid is met gitzwart haar, de zwartste ogen en „een mond die om liefde vraagt.” Monika, getrouwd met een belangrijke DDR-functionaris, gedraagt zich zeer correct en formeel; ze geeft geen enkele aanleiding tot Somers’ verliefdheid. Bovendien blijft ze het hele boek door een flets personage, waardoor de passie die ze oproept bij Somers vrij onbegrijpelijk blijft.
Pas bij een tweede bezoek dat jaar, in Leipzig, laat Monika haar reserves varen en staat ze Somers toe de nacht met haar door te brengen. Toch heeft die geen enkele reden te veronderstellen dat Monika de rest van haar leven met hem wil delen. Hij wil haar het liefst redden uit de DDR, zij weet alleen uit te brengen: „Nicht jetzt, nicht jetzt.” De volgende dag heeft ze haar formaliteit herwonnen en neemt beleefd afscheid.
Het derde bezoek aan Berlijn vindt plaats in november 1989, vlak voor de val van de Muur. Somers is zo mogelijk nog eenzamer dan voorheen: zijn beste vriend Raaf, ambassadeur in Berlijn, is kort voor zijn overplaatsing naar zijn laatste post Stockholm plotseling overleden. Somers heeft inmiddels geïnformeerd of hij Monika veilig naar het westen kan krijgen, overigens zonder haar naam te noemen. Als hij haar in Berlijn in haar kantoor opzoekt, klampt ze zich zoenend aan hem vast, maar zodra ze verneemt van zijn contact met een mensenhandelaar, vlucht ze panisch van angst van hem weg.
Pas in 1998 onderneemt Somers weer een poging haar te vinden in Berlijn, maar tevergeefs. In 2000 gaat hij voor de „aller-allerlaatste pelgrimage” terug en plotseling ziet hij haar lopen, gearmd met –waarschijnlijk– haar echtgenoot. Hij roept haar na, zij kijkt om, maar haar blik spreekt boekdelen: ze is alles vergeten.
Somers worstelt hevig met de vraag of zijn romance met Monika wel echt heeft plaatsgevonden. Een bewijs voor haar bestaan heeft hij niet, want hij heeft geen foto van haar gemaakt (toestel vergeten!) en als hij de telefoonnummers belt die zij hem heeft gegeven, krijgt hij geen gehoor. Heeft alles in zijn verbeelding plaatsgevonden? Het lijken knipoogjes naar W. F. Hermans’ ”De donkere kamer van Damokles”. Bij de plotselinge ontmoeting in 2000 concludeert Somers dan ook opgelucht: „Zij bestond echt, nu pas wist ik het zeker!”
Er valt wel het een en ander aan te merken op ”Quadriga”, onder meer dat het boek wat warrig van opzet is en dat de liefde van Somers voor Monika nogal ”out of the blue” komt, maar toch weet Springer ook in dit boek op meesterlijke wijze de melancholie op te roepen die een mens kan bespringen bij de herinnering aan al het mooie in dit leven dat verloren ging. Springer besluit zijn roman met onvergetelijke, troostvolle woorden van de eind-negentiende-eeuwse dichter Dowson: „They are not long, the weeping and the laughter,/ Love and desire and hate;/ I think they have no portion in us after/ We pass the gate.” Wat die poort uit de laatste versregel inhoudt, mag iedere lezer uiteraard voor zichzelf invullen.
Quadriga. Een eindspel, F. Springer; uitg. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2010; ISBN 9789021438962; 186 blz.; € 17,95.