Studeren op een sandwich van specie
Nederland zit met een groeiende hoeveelheid baggerspecie in zijn maag. Het verontreinigde mengsel van zand en klei is vrijwel nergens voor te gebruiken. Rotterdam en Rijkswaterstaat leggen zich er niet bij neer. Een sandwich van specie moet oplossingen bieden.
Op veel plaatsen in ons land liggen grote hoeveelheden baggerspecie opgeslagen. Ruwe schattingen schommelen ergens rond de 200 tot 250 miljoen kuub. Gemeente- en provinciebesturen zijn het vervuilde goedje liever kwijt dan rijk. Maar de hoeveelheid groeit alleen maar.
Alleen Rotterdam haalt per jaar al zo’n 15 tot 18 miljoen kuub baggerspecie uit het water, om de haven op diepte te houden. Zo’n 1 tot 2 miljoen kubieke meter is zo ernstig vervuild met pak’s, pcb’s en pesticiden dat er niets anders opzit dan het spul te storten. De resterende 13 tot 16 miljoen kuub verdwijnt in speciale putten in de Noordzee.
Het zwaar verontreinigde slib wordt gedumpt in de slufter, een enorm opslagdepot op het uiterste puntje van de Maasvlakte. De slufter is in 1987 aangelegd om per jaar 10 miljoen kuub aangespoeld havenslib afkomstig uit de grote rivieren voorgoed op te bergen. Het 50 meter diepe opslagdepot zou daarmee volgens planning in 2002 vol zitten.
Nederland heeft echter de vervuilende (chemische) industrieën in het stroomgebied van de Rijn de pin op de neus gezet. Daardoor is de hoeveelheid vervuilde specie per jaar teruggelopen van 10 miljoen kuub in de jaren ’80 tot 1 à 2 miljoen op dit moment. „Het wordt allemaal steeds schoner”, constateert projectleider Imke Deibel van het Gemeentelijk Havenbedrijf tevreden.
Toch is Rotterdam zuinig op de opslagcapaciteit. „Zolang het depot niet vol is, hebben we geen nieuwe slufter nodig”, stelt Tie Schellekens, woordvoeder van het havenbedrijf. Met de huidige aanvoer kan de slufter nog tot 2015-2020 mee. De beheerders van de slufter, het Havenbedrijf en Rijkswaterstaat, stellen daarom alles in het werk om zo min mogelijk baggerspecie te storten.
De twee partners zoeken momenteel naarstig naar mogelijkheden de vervuilde baggerspecie toch nog ergens voor te gebruiken. Door een aanpassing van het Bouwbesluit zijn de mogelijkheden voor toepassing van baggerspecie enigszins verruimd. „Het materiaal bestaat echter voor het grootste deel uit klei. Dat maakt verwerking moeilijk”, legt Imke Deibel uit. „Klei heeft veel minder goede eigenschappen dan zand.”
Rotterdam heeft gisteren een proef gepresenteerd, die moet aantonen dat baggerspecie zonder problemen kan worden hergebruikt bij de aanleg van haventerreinen, parkeerplaatsen en groenstroken in het havengebied. „We hebben daarvoor een terp aangelegd van 66 bij 66 meter, opgebouwd uit een sandwich van zand en klei”, aldus de projectleider.
Tussen twee lagen van 1,5 meter klei is een laag van een 0,5 meter zand aangebracht om de afwatering te bevorderen. „Een soort drainagelaag dus.” Het projectteam zegt het zichzelf extra moeilijk te hebben gemaakt door veel natte klei te gebruiken. Ter vergelijking is een deel van de terp alleen in klei aangelegd. Op deze wijze worden de constructieve eigenschappen van baggerspecie zo optimaal mogelijk getoetst.
Als het onderzoek slaagt, kunnen veel overheden in Nederland opgelucht ademhalen. De proef duurt twee jaar. De projectleider hoopt over een halfjaar de eerste resultaten te kunnen presenteren. „We verwachten er veel van.”
Rotterdam hoopt hiermee „tegen relatief lage kosten” veel baggerspecie te kunnen wegwerken bij de aanleg van de Tweede Maasvlakte. „De proef moet aantonen dat het kan. We moeten eigenlijk alleen onszelf overtuigen.”