Meer dan een christelijk sausje
Horen ongelovige personages thuis in een christelijk kinderboek? Twee schrijvers, Nettie Dees en Aritha Vermeulen, lichten aan de hand van zeven stellingen hun eigen opvattingen en keuzes toe.
De boekenkast van Aritha Vermeulen (43) levert het bewijs: de paar titels van Nettie Dees (52) die erin prijken, laten zien dat de twee auteurs geen volslagen onbekenden van elkaar zijn. Toch ontmoeten ze elkaar voor deze gelegenheid voor het eerst. In Veenendaal, bij Vermeulen thuis.
Tijdens het interview vallen –het is onvermijdelijk– vaak de termen wel of niet-gelovig en wel of niet-christelijk. Soms doet het wat ongemakkelijk aan. „Ik vind dat je moet oppassen steeds het contrast neer te zetten”, zegt Dees. „Buren zijn je buren, niet alleen ”niet- gelovigen”. Het zijn mensen die wel of niet goed gedrag vertonen.”
De twee schrijvers zijn niet willekeurig gekozen. Dees kiest in haar boeken bewust voor een christelijk hoofdpersonage, stelde ze in het overzichtswerk ”Christelijke kinderboeken in beweging”, dat in 2005 verscheen. Vermeulen daarentegen schroomt niet om niet-christelijke personages de belangrijkste plek te geven in haar werk. Momenteel schrijft ze een verhaal waarin een ongelovig meisje de hoofdrol vervult.
1. Een goed christelijk kinderboek schept een veilige, herkenbare sfeer.
Vermeulen: „Dat is een prikkelende stelling. Ik ben het er niet zo mee eens. Zo’n sfeer is voor mij geen voorwaarde. Gaat een boek over kindermishandeling, dan is het helemaal niet zo veilig.”
Dees: „Ik denk dat het heel sterk afhangt van de leeftijd. Die lijkt me wezenlijk voor dit aspect. Voor een kind van 6, 7 jaar moet je een veilige sfeer scheppen. Het heeft nauwelijks levenservaring. In mijn voorleesboeken –toen ik ze schreef bestonden die nog nauwelijks op de christelijke markt– creëer ik bewust een christelijke setting. Als het ergens veilig en vertrouwd moet zijn, dan hier. Je wilt je lezertjes niet opschepen met verwarring.”
2. In mijn boeken is geen plaats voor een niet-christelijk hoofdpersonage.
Vermeulen: „Bij mij is daar wel plaats voor. Het is helemaal afhankelijk van het onderwerp van het verhaal. Mijn historische jeugdboek dat dit voorjaar uitkomt gaat over een Saksisch meisje. Zij gelooft in Wodan en heeft haar eigen rituelen. De Franken brengen haar in aanraking met het geloof.
Momenteel ben ik bezig met een kinderboek over een niet-gelovig meisje, Demi. Er komt wel iemand in voor die op een speelse wijze over bidden spreekt, een tante. Ik wil in een boek iets wezenlijks bieden, meer dan alleen een christelijk sausje. Dat kan mooi via een niet-christelijke hoofdpersoon. Met alleen Bijbellezen en bidden op vaste momenten lukt het niet.”
Dees: „Dan hebben we nu een tegenstelling te pakken. Ik schrijf juist wel vanuit ”het christelijke meisje”. Op dit moment werk ik aan een boek voor 14-plussers. De hoofdpersoon is een christelijk, kerks iemand. Zij komt in het dagelijks leven in aanraking met de wereld. Hoe gaat ze daarmee om? Om die vraag gaat het me. Ik schrijf dus eigenlijk echt intern.”
Vermeulen: „En toch hebben we hetzelfde doel.”
Dees: „Dat denk ik niet. Ik wil christelijke kinderen een steuntje in de rug geven. Ze moeten leren de Bijbel toe te passen in de dagelijkse praktijk. Mijn karakter wordt verliefd op een jongen die moslim is.”
3. Een ongelovig nevenpersonage kan wel.
Dees: „Daar ligt voor mij inderdaad de grens. Je moet je kunnen inleven in je hoofdpersoon. Ik neem liever een gelovig hoofdpersonage dat dicht bij mezelf of bij mijn kinderen staat. Dan kan ik de gevoelens en emoties beter weergeven, is het makkelijker en veiliger voor me. Als ik me heel goed in een niet-christen zou kunnen verplaatsen, zou ik wel eens willen proberen erover te schrijven. Iemand als Arthur Japin schrijft in ”De overgave” vanuit een 90-jarige vrouw. Als je dat kunt ben je een groot talent.”
Vermeulen: „Mezelf verplaatsen in een seculier hoofdpersonage lukt mij best goed. Ik ben pas op mijn achttiende tot bekering gekomen, misschien speelt dat mee. Ik had grote interesse voor magie. Dan weet je hoe het voor zo’n Saksisch meisje als uit mijn boek voelt om daarmee bezig te zijn. Bovendien: als de hoofdpersoon niet christelijk is, kunnen ook niet-christelijke meiden zich met haar identificeren en zo genieten van een goed kinderboek.”
4. Ik voer minstens één christelijke figuur op in mijn boeken.
Vermeulen: „Tot nu toe is dat inderdaad zo. Of ik dat altijd blijf doen, weet ik niet. Ik ben daar nog niet over uitgedacht. Ik vind het erg mooi iets van de christelijke hoop uit te dragen. Maar soms is het ook zo opgelegd. Dan denk ik ineens: Ik bekeer mensen zomaar. Dat doet God toch?”
Dees: „Ik heb nooit tegen mezelf gezegd: Er moet nu iets christelijks in mijn boek. Het gaat vanzelf, omdat ik bij het schrijven een positief-christelijk gezin in mijn hoofd heb. Het meisje uit mijn jeugdboek komt uit zo’n gezin, waar overigens ook problemen zijn, hoor. Ik vind het belangrijk dat mijn hoofdpersoon gaat nadenken over haar positie. Haar moslimvriend fungeert als spiegel.”
5. Een seculier karakter moet een functie ten goede hebben.
Vermeulen: „Voor een bijpersonage hoeft dat niet per se. In mijn historische jeugdboek komt een vrouw voor die met de goden in contact staat. Ze vervloekt mijn hoofdpersoon.
Ik hou er wel van mensen te verrassen, te prikkelen. Ik wil bijvoorbeeld laten zien dat een niet-gelovige ook worstelt, ook nadenkt. Misschien meer dan een naamchristen.”
Dees: „Ik denk dat je niet hoeft te benoemen dat iemand niet-christelijk is als het geen rol speelt. Dan is het alleen couleur locale. In het jeugdboek waaraan ik werk, fungeert de niet-christelijke jongen als tegenspeler. Mijn hoofdpersoon heeft zo iemand nodig omdat ze anders niet aan het denken wordt gezet. Natuurlijk, een christelijke vriendin zou ook die rol kunnen vervullen, maar dan wordt het me te zoetsappig.”
6. Schrijven over ongelovige personages is moeilijk.
Vermeulen: „Het is een uitdaging.”
Dees: „Ik vind het lastig.”
Vermeulen: „Dat is het ook wel. Voor mij is internet een goed hulpmiddel. Via Hyves heb ik contact met niet-gelovige meisjes. En in de kerk, een PKN-gemeente, zitten ontzettend veel randkerkelijken. Het voelt voor mij niet onnatuurlijk aan.”
7. Niet-gelovige personages geven het christelijk kinderboek religieus ruggengraat.
Dees: „Het ligt eraan hoe de auteur ermee omgaat. Als niet-christelijke personages de tegenstelling tussen goed en kwaad aanscherpen, kunnen ze alleen maar verhelderend werken. ”
Vermeulen: „Het hangt af van je manier van schrijven. Laat een niet-gelovige bijvoorbeeld geen dingen zeggen die niet passen bij zijn cultuur. Dan kan het zeker verfrissend zijn.”
Dees: „De opkomst van niet-christelijke verhaalfiguren is een positieve ontwikkeling.”
Vermeulen: „Het is geen hype. We worden ons bewust van onze plek in de wereld van nu.”
Dees: „Ik denk dat je deze trend ook niet moet overwaarderen. Kijk als schrijver ook naar de rijkdom van je eigen traditie. Beschrijf positief-christelijke gezinnen – haal je kracht niet alléén uit moderne middelen. En omschrijf auteurs die niet met deze ontwikkeling meegaan niet als ouderwets. Toen ik erover hoorde, dacht ik: Nou, ik kan wel inpakken.”
Dit is het slot van een tweeluik.