Geen literator, maar een gewone verteller
Zijn naam is onlosmakelijk verbonden met de Alblasserwaard. Daar situeerde Jo Ooms zijn romanfiguren: rijke boeren, behoeftige dagloners, hupse meidjes, vrijgezelle gezusters en calvinistische dominees. Hoewel hij geen groot schrijver was, wist de daggelderszoon daarmee velen te boeien. Tot Maarten ’t Hart toe.
Voor buitenstaanders was J. W. Ooms dé kenner van het leven en denken in de Alblasserwaard. Toch hadden veel waarders weinig met de schrijver op. Hoewel hij keer op keer beweerde dat hij met zijn romanfiguren geen concrete personen op het oog had, werd dat algemeen betwijfeld. Niet geheel zonder reden. Zijn eerste roman, spelend in Brandwijk (Braank), gaf hij de titel ”De Korevaars” mee. Aangezien half Brandwijk Korevaar heette, lag het voor de hand dat de bevolking het werk met argusogen las. Gebrek aan kennis van de streek kon Ooms niet worden verweten. Hij was zelf een kind van de Alblasserwaard en voelde er zich met hart en ziel aan verbonden. ”De Korevaars” droeg hij op ”aan mijn streek, die ik liefheb.” Die liefde gold vooral het volk dat er woonde. ”Mij trekt het mensdom, dat gevormd is door de sfeer, de polder en het eeuwenlange vechten tegen het water.” Zijn eerste roman, geschreven op advies van P. J. Risseeuw, bevatte al de ingrediënten die in latere boeken zouden terugkeren. De hiërarchische verhoudingen, de worsteling met het water en de wonderlijke mix van geloof en bijgeloof in de Alblasserwaard van de negentiende eeuw. De waardering van Ooms voor Herman de Man is in dit werk overduidelijk. ”De Korevaars” vertoont sterke overeenkomsten met diens ”Rijshout en Rozen”.
Kunstschilder
In zijn jonge jaren droomde Jo Ooms van een leven als kunstschilder. Later kwam daar de liefde voor de pen bij. De scepsis van vader Ooms verdween nadat zijn zoon op 14-jarige leeftijd het verhaal ”Zijn zwarte wereld” naar De Rotterdammer stuurde. De antwoordbrief, gericht aan de ”zeer geachte heer J. W. Ooms”, vermeldde niet alleen dat het verhaal zou worden geplaatst. De auteur kreeg ook nog eens 37 gulden als honorarium. Hoewel hij op de middelbare school opviel door zijn scherpe verstand, studeerde Jo niet door, maar trad hij als letterzetter in dienst van drukkerij Van Essen in Molenaarsgraaf. Het vervullen van de militaire dienstplicht betekende het eerste afscheid van de Alblasserwaard. In zijn diensttijd nam Ooms de beslissing zo mogelijk ook de drukkerswereld vaarwel te zeggen. Hij verkoos een plaats aan de andere zijde van de pers. Na het afleggen van de wapenrok betrad hij het journalistieke pad en werd hij medewerker van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. In 1936 vestigde Jo zich in de grote stad Rotterdam. Hij vond een kosthuis bij weduwe Johanna Wilhelmina Goossens en haar dochter. Aanvankelijk combineerde hij daar de schrijverij met een parttime betrekking bij een drukkerij. Door de economische crisis verviel de laatste bron van inkomsten. In 1937 verraste Ooms zijn familie en vrienden door met zijn twintig jaar oudere hospita in het huwelijk te treden. Een jaar later verhuisde het echtpaar naar Soest, waar Ooms ”De Korevaars” schreef. Zijn romandebuut, in 1939 uitgegeven door Kok, werd door de meeste recensenten opvallend positief beoordeeld. Omdat hij vanwege het ontbreken van vast werk de kans liep naar Duitsland te worden gezonden, hield Ooms zich in de oorlogsjaren zo veel mogelijk schuil. Tussen 1940 en 1945 publiceerde hij vijf romans: ”De watermolen”, ”De grote ommekeer”, ”Een vracht geluk en een brok verdriet”, ”Daggelders” en ”Lidia en de erven Neuteboom”. Ook schreef hij in deze periode zijn historische roman over het leven van Paulus Potter. Vooraf maakte hij een goed gelijkende kopie van Potters schilderij ”Stier van Potter”. Het boek, met de titel ”De schilder van de bierkaai”, werd pas in 1978, na de dood van de auteur, uitgegeven.
Verzet
Naar eigen zeggen nam Ooms deel aan verzetsactiviteiten rond Soest, maar waar die uit bestonden is nooit erg helder geworden. Wel staat vast dat hij enig aanzien verwierf. Na de bevrijding kwam hij voor de ARP in de gemeenteraad en werd ambtenaar van de burgerlijke stand. Naarmate zijn bekendheid als romancier groeide, nam ook de belangstelling van kranten en tijdschriften voor de pennenvruchten van Ooms toe. Voor tal van bladen, van De Soldatenkrant tot de Nieuwe Haagsche Courant, leverde hij korte verhalen, feuilletons en columns. Voor het christelijk weekblad De Spiegel produceerde hij zelfs een stripverhaal, inclusief de illustraties, onder de titel ”Slager Kokkie en zijn Fokkie”. In hetzelfde blad had hij een opiniërende column: ”Mr. Crispijn slaat spijkers met koppen”. Meerdere romans van Ooms kwamen uit in de Spiegelserie, wat de verkoop positief beïnvloedde. Van ”Water over Holland” werden 79.000 exemplaren verkocht, ”Dijkleger” ging 129.000 keer over de toonbank. Belangrijk was voor de auteur dat de feiten in zijn boeken klopten. ”De Korevaars” doet bijna kroniekachtig aan, door de veelheid aan gegevens die zijn ontleend aan waterschapsarchieven, stambomen, notariële akten, kerkenraadsnotulen en begrafenisboeken. Tot het eind van zijn leven schreef Ooms de manuscripten eerst volledig uit, op speciaal voor hem op octavo-formaat gesneden velletjes papier. Als het werk naar zijn zin was, tikte hij het over.
Lezingen
In het midden van de jaren vijftig verhuisde de hervormd-gereformeerde schrijver naar Velp, waar hij een etage van een herenhuis betrok. Het was het begin van een moeizame periode in zijn leven. Typerend is dat ruim tien jaar lang geen roman van zijn hand verscheen. Het huwelijk met zijn voormalige hospita, die aan het eind van de jaren vijftig overleed, stond op het laatst onder zware druk. In 1965 trad Ooms opnieuw in het huwelijk, met verpleegster To Slob, waarop hij terugkeerde naar de Alblasserwaard. Hij vestigde zich nu in Giessenburg. Het laatste deel van zijn leven was hij vooral actief als beeldend kunstenaar. Hij maakte tal van landschapsaquarellen, in tegenstelling tot zijn boeken luchtig van karakter. Een functie als parttime directeur van de Christelijke Blindenbibliotheek in Ermelo zorgde voor een vaste bron van inkomsten. Een nevenbron vormden de vele spreekbeurten. Voor de pauze declameerde To gedichten, na de pauze kwam Jo aan het woord met zijn causerie: ”Schrijvertje, waarom schrijf je?”. De resterende avonden werden grotendeels opgeslokt door onbezoldigde functies in allerlei besturen, van een geitenfokvereniging tot de plaatselijke ijsclub. Vanaf zijn jonge jaren was Ooms ook betrokken bij zondagsschoolwerk. Daaruit ontstonden veel van zijn jeugdboeken.
Leuterig
Op 16 maart 1974 kwam onverwacht een eind aan het leven van Ooms. Het oeuvre dat hij naliet, omvat in totaal zo’n vijftig boeken. De thema’s van zijn romans zijn meestal voorspelbaar, de karaktertekening vertoont weinig diepgang. De stijl werd door een recensent in 1941 getypeerd als ”leutig”, maar naar hedendaagse maatstaven is het woord ”leuterig” meer op z’n plaats. Ter illustratie een passage uit ”De Korevaars”: ”Grote heren uit de stad van Dordt of Rotterdam, ja wijder nog, komen dukkels naar de contreije van Braank om te jagen of te vissen, of wel, o schand, achter boerenmeidjes aan te zitten, want daar zijn sommige heren uit de stad… heel niet bunsig van, heel niet.” Critici nam hij bij voorbaat de wind uit de zeilen door in vrijwel elk vraaggesprek te melden: ”Ik ben geen literator, maar een gewone verteller.” Des te opmerkelijker is het dat Maarten ’t Hart in een interview beweerde: ”Er zijn boeken van J. W. Ooms die bepaald beter zijn dan vele officiële tot de Nederlandse literatuur behorende werken.” Waarschijnlijk kwam die waardering voort uit de impliciete kritiek van Ooms op de wettische godsdienst die hij soms in de Alblasserwaard aantrof. Maar in tegenstelling tot Maarten ’t Hart wist Ooms zich tot het einde van zijn leven verbonden aan het gereformeerde belijden. In zijn boeken wilde hij iets tekenen van ”de mens die door Gods onbegrijpelijk genadeplan in Jezus Christus toch zijn bestemming mag bereiken.” Waarbij hij zich gestempeld wist door het geestelijk klimaat van de Alblasserwaard. ”Mijn man herkende dat zwaarmoedige ook uit zijn eigen leven”, aldus To Ooms. Op zijn grafzerk staat de tekst: ”Mijn tijden zijn in Uw hand.”