Dr. Bert de Leede: Terug naar de ziel van het predikantschap
In deze seculiere tijd moet de predikant zich richten op de ziel van zijn ambt: gevoel voor het heilige, stelt dr. Bert de Leede.
Wat betekent het om predikant te zijn in een seculiere tijd, voor mensen die het antwoord op hun vragen naar zin en bestemming steeds minder zoeken in de kerk en het christelijk geloof? Hoe blijf je enthousiast voorganger in een krimpende kerk? Een nog altijd grote groep uit de traditionele burgerij, vanouds trouw aan instituten, én een kleiner wordend aantal bevlogen wereldburgers, de kosmopolieten van de jaren 60 en hun kinderen, houden de zaak draaiende, maar twintigers en dertigers ontkerkelijken massaal.
Hoe blijf je bezield predikant in een cultuur waarin het W/woord het moet opnemen tegen ”beeld en sound”, en waarin de sabbat het aflegt tegen de verstrooiing? Anders gezegd, waar de klokkentijd van de 24 uurseconomie het leven regeert, en mensen steeds minder een antenne hebben voor de ervaring van hogere tijd, die mystieke momenten dat de tijd stilstaat of juist omvliegt.
Hoe bewaar je het eigene van je ambt en beroep in een cultuur waarin bij een uitvaart niet meer ”Blijf bij mij Heer”, of ”Maar de Heer zal uitkomst geven” de harten van de bedroefden treft, maar het lied van Marco Borsato:
Dus blijf ik hier nu zitten
en blijf ik hier nu wachten
tot het water ooit weer in beweging komt
en dan drijf ik mee
tot aan de zee
waar jij
op mij zal wachten.
Steeds grotere afstand
Deze vragen verbonden 75 predikanten uit de volle breedte van de Protestantse Kerk tijdens een driedaagse conferentie. Moderne West-Europeanen leven en denken in een binnenwereldlijk kader (”immanent frame”). Dat is het resultaat van een proces van pakweg vijf eeuwen, waarin God en wereld, Schepper en schepsel op steeds grotere afstand van elkaar kwamen. Totdat God zo buitenwereldlijk, transcendent, werd, dat Hij onkenbaar, en voor het leven en denken op aarde onnodig
werd. Zo tekent de Canadese cultuurfilosoof Charles Taylor
de wording van het ”exclusief humanisme”.
Er zijn in ons tegenkrachten tegen deze eendimensionale kijk op de werkelijkheid. Er moet toch meer zijn, iets wat ons overstijgt? Onze geraaktheid door kunst, en onze emoties bij ervaringen van goedheid, schoonheid, kwetsbaarheid zijn tekenen dat de mens een zichzelf overstijgend wezen is. Dus religieus?!
Ja, zegt Taylor, maar die religiositeit blijft immanent, binnenwereldlijk. Het lied van Marco Borsato is onmiskenbaar vol religieus verlangen. Maar voor de ervaring bij dit lied is geloof in een God buiten en boven onze werkelijkheid niet nodig.
Hoe ben je in zo’n cultuur dominee? Er is veel geïnvesteerd in professionalisering van het predikantschap. Dat blijft nodig, zeker in een krimpende kerk met nog meer deeltijdwerk, scheiding werk-privé, scheiding woon-werk, werken in teams, enzovoort.
Maar daarmee zijn we nog niet bij de ziel van het predikantschap! Dan hebben we het over gevoel voor het heilige, voor het verlangen naar het heilige, voor het gemis van het heilige en een scherpe neus voor alle surrogaat voor het heilige. Hoe (her)vinden en voeden we die ziel van het beroep?
Het heilige is dat wat ontspringt aan de ontmoeting met God – in Woord/prediking en sacrament, én dat wat tot een ontmoeting met de Heilige heenleidt. Bij dat laatste is te denken aan de liturgie als heilige tijd, aan het kerkgebouw als plaats van heiligheid, aan het herkenbare ambt en de vindbare ambtsdrager als afgezonderde. Vormen van retraite, plaatsen van stilte, aandacht, schoonheid en goedheid, maar ook plaatsen van rauwheid, lelijkheid en ontmenselijking (in diaconaat en politieke actie), kunnen geleiders worden tot het, of tot de Heilige.
Vrije vreemdeling
Predikanten met gevoel voor (gemis van en verlangen naar) het heilige, die zijn nodig. Wanneer het winter is, blijven zij op hun wachtpost. Zij bidden en werken, en zien uit. Én, wordt het lente, dan durven zij achter te laten, weten zij wat mee moet en zijn zij bereid te vernieuwen. Bereid de denominatiekerk met de welomschreven leer en kerkstructuur achter zich te laten. Bereid de grenzen open te stellen voor andere christelijke geloofsgemeenschappen, inclusief de viering van de maaltijd des Heeren, en bereid zelf die grenzen over te gaan.
En bij dat alles als predikant opnieuw leren denken en leven ”van buiten naar binnen”. Christendom en predikantschap zijn zo verkerkelijkt, dat de scherpe neus voor het werkelijke onderscheid van het sacrale en het seculiere verstopt kan raken. De predikant moet uit de comfortzone van het vertrouwde, om echt (aan) te voelen wat verlangd en gemist wordt aangaande het heilige. Hij/zij moet als een vrije vreemdeling in de cultuur en samenleving lopen met open ogen en open oren om te peilen en te verstaan. Dan zal –mogen wij omgekeerd verwachten– de van zichzelf, van God en van zijn naaste vervreemde tijdgenoot in die kerk een gevulde ruimte, in die viering een hogere tijd, in die man/vrouw in het ambt een aandacht vinden, die kunnen leiden tot de ervaring van ”thuiskomen in de Liefde”.
De auteur is oud-rector van het seminarium Hydepark en seniordocent homiletiek aan de Protestantse Theologische Universiteit. Dit artikel is een samenvatting van de slotlezing vrijdag op de conferentie ”Voorbij de comfortzone. Predikant-zijn in een seculiere tijd” te Doorn.