Binnenland

Jaap van Proosdij (1921-2011)

AMSTERDAM – „Das stimmt”, zei advocaat Van Proosdij zacht, zodat de anderen in de ruimte het niet konden horen. Aan de lijn was een beambte van Kamp Westerbork: of Elsa Jessurun d’Oliveira écht mocht worden vrijgelaten? Dat klopt, antwoordde Van Proosdij. Daarmee redde hij het leven van deze jonge Jodin.

L. Vogelaar
26 January 2011 12:42Gewijzigd op 14 November 2020 13:26

Met gevaar voor eigen leven zette mr. J. van Proosdij zich samen met andere advocaten in om Joden te ariseren ofwel ontjoodsen: doordat ze op papier geen Jood meer waren, werden ze niet afgevoerd naar een vernietigingskamp. Volgens dr. Joggli Meihuizen, die vorig najaar een boek publiceerde over de advocatuur tijdens de Tweede Wereldoorlog, heeft Van Proosdij ten minste 600 mensen het leven gered. Hij deed dat samen met zijn collega A. N. Kotting (1911-1972), onder meer door stambomen te vervalsen.

Jaap van Proosdij was in 1942 als advocaat beëdigd. Evenals Nino Kotting werkte hij op het kantoor van de Duitse jurist Hans-Georg Calmeyer, die besliste over vrijstelling van deportatie voor mensen die probeerden aan te tonen geen Jood te zijn volgens de criteria die de Duitsers hanteerden. Calmeyer wist dat veel verzoeken berustten op vervalste gegevens en documenten, maar stelde alles in het werk om Joden uit handen van de nazi’s te houden.

Elsa d’Oliveira was een van hen. Ze werd op 1 februari 1944 tegelijk met haar vader en stiefmoeder door landwachters opgehaald. Samen met tal van andere Portugese Joden werden ze afgevoerd naar Kamp Westerbork.

Calmeyers advocaten namen D’Oliveira’s zaak in behandeling. Dat betekende dat ze op het perron van Westerbork haar familieleden uitzwaaide toen die werden afgevoerd naar Theresienstadt, maar dat ze zelf nog niet meehoefde. De advocaten verzamelden –vervalste– verklaringen dat D’Oliveira verwekt was tijdens een buitenechtelijke relatie met een niet-Joodse man, wat te bewijzen was met een –eveneens vervalste– verklaring dat de bloedgroepen niet overeenkwamen.

D’Oliveira –een van de laatste twee Joden die tijdens de oorlog waren gepromoveerd, vlak voordat de Joden van de universiteiten werden geweerd– was een van de honderden die door de jonge advocaten werden gered. Haar latere man behoorde ook tot de gelukkigen.

Advocaten mogen niet liegen of vervalsen, maar Kotting en Van Proosdij vonden dat deze ethische overweging in een ander licht kwam te staan doordat de bezetter zelf elke norm met voeten trad. Daarmee zetten ze hun leven op het spel. Vanwege hun inzet ontvingen ze –evenals hun baas– de Yad Vashemonderscheiding voor hulp aan het Joodse volk.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer