Wees kritisch over utopische idealen van moderne techniek
Techniek krijgt soms het karakter van streven naar volmaaktheid, schrijft prof. dr. Marc de Vries. Een christen mag van de techniek gebruikmaken, maar zou zich verre moeten houden van utopische idealen.
Technische ontwikkelingen gaan altijd gepaard met beloften. Met een nieuwe techniek zal het beter gaan. Nog betere communicatie met een nog geavanceerder mobieltje. Nog comfortabeler reizen met een auto die van nog nieuwere snufjes is voorzien.
De beloften van de techniek nemen in onze tijd soms de vorm aan van utopieën: ideale werelden waarin geen milieuproblemen, geen ziekten, en zelfs geen sterven meer is. Techniek krijgt dan het karakter van een streven naar volmaaktheid.
Zo hoopt men dankzij de nanotechnologie ooit in staat te zijn om afstervend menselijk weefsel te vervangen. Volgens sommige deskundigen zal dat eenmaal in zo’n tempo kunnen dat de artsen in staat zijn het sterfproces onbeperkt uit te stellen. Dat zou onsterfelijkheid betekenen, met de mogelijkheid om op elk gewenst moment de behandeling stop te zetten. Zo denkt de mens de engel voor de ingang van het paradijs te kunnen passeren en alsnog de boom des levens te bereiken, buiten het werk van Christus om.
Een tweede voorbeeld vinden we in het streven naar duurzaamheid. In de zogenaamde ”cradle-to-cradle”-benadering (van wieg tot wieg) komen we de slogan ”afval is voedsel” tegen. Daarmee wordt bedoeld dat het afval van het ene technische proces kan dienen als invoer voor een ander. In een documentaire over deze werkwijze zegt Michael Braungart, een van de bedenkers ervan: „Produceer dus maar veel afval, want dat levert allemaal voedsel op.” Dat suggereert dat alle afval weer volwaardig gebruikt kan worden in een nieuw proces. Als dat waar is, zou de mens in staat zijn om alle degeneratie van materialen volkomen op te heffen.
Het lijkt een regelrechte ontkenning van het Bijbelse gegeven dat de aarde een verslijtend kleed is (Psalm 102). Ook deze belofte heeft het karakter van een eeuwigheidsperspectief, dat door de mens gerealiseerd wordt. Twee voorbeelden van utopieën; niet-bestaande werelden (letterlijk betekent het woord utopie een ”niet-plaats”), door de mens gerealiseerd om alle gebrokenheid, die het gevolg van de zonde is, op eigen kracht teniet te doen.
Nu al wordt duidelijk dat er scheurtjes in de beloften komen. Wie zich bijvoorbeeld met plastische chirurgie wil laten ‘verbouwen’ tot volmaakte schoonheid zal snel ondervinden dat elke operatie alleen maar de volgende oproept, omdat het ideaal altijd net nog een stap verder blijkt te liggen.
Of het oneindig ver voor ons uitschuiven van het sterven ons gelukkig maakt, staat nog maar te bezien. We zijn hier immers nog behept met de zonde in ons hart. Het was juist genade van God om ons de toegang tot de boom des levens in onze zondige staat te ontzeggen, zodat we niet eeuwig als zondige mensen zouden hoeven voort te bestaan.
Wat we menen dat een hemel op aarde wordt, kan onverwacht en snel omslaan in een hel. Wat hemel en wat hel is, wordt bepaald door de gezindheid van het hart. De bekende C. S. Lewis heeft dat in verschillende boeken laten zien. In ”De grote scheiding” bijvoorbeeld beschrijft hij de bewoners van de hel als mensen die niet eens geïnteresseerd zijn in de hemel, omdat ze hun idealen er niet kunnen verwezenlijken. Maar ondertussen zijn ze met hun ik-gerichtheid, die altijd maar meer wil en nooit kan genieten, diep ongelukkig.
Wat betekent dit nu voor onze houding tegenover het volmaaktheidsstreven dat in veel retoriek over toekomstige technologische ontwikkelingen naar voren komt? Allereerst dat we daar afstand van moeten nemen als het Gods oordeel over de wereld en de belofte van volmaaktheid na de wederkomst van Christus wil ontkennen of negeren. Alleen God is bij machte de gevolgen van de zonde uiteindelijk weer geheel ongedaan te maken en een stad te scheppen waarin natuur en bouwwerk volkomen harmoniëren. Onze technische utopieën zijn slechts nieuwe torens in de vlakte van Sinear, die een voor een door God zullen worden verhinderd.
Wat wij mogen doen is techniek bedrijven als antwoord op Zijn roeping aan ons om de aarde te bewaren en te bebouwen. Na de zondeval brengt de aarde doornen en distels voort, maar wij mogen die naar vermogen wegschoffelen. Anders gezegd: wij mogen in dankbaarheid voor de mogelijkheden die God geeft zoeken naar manieren om bijvoorbeeld met technische middelen mensen te genezen, met elkaar te laten communiceren, of verantwoorde ontspanning te bieden. Zodra dit echter omslaat in utopische idealen moet er een rood lampje gaan branden. Wij brengen geen volmaaktheid. Die komt alleen in de weg van overgave aan het werk van Christus, dat ons verzoent met de Vader tegen Wie wij gezondigd hebben. Wij mogen door Zijn Geest leven uit Zijn belofte: „Zie, Ik maak alle dingen nieuw.”
De auteur is bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de TU Delft. Op de Winteracademie 2011, vrijdag en zaterdag, houdt hij een workshop over dit onderwerp (zie winteracademie2011.nl).