Kunstenaar Marc de Klijn: Verdrietige mensen, blije mensen
Vele jaren stopte hij zijn Joodse identiteit weg, zowel voor zijn bekering tot het christelijk geloof als daarna. Totdat hij een bezoek bracht aan Auschwitz, de plaats waar zeker twintig van zijn familieleden werden vergast. Kunstenaar Marc de Klijn (71): „Ik voel mij bevoorrecht te horen bij het volk dat God uitkoos om een zegen voor de wereld te zijn.”
Aan de wand van zijn woonkamer hangt een metersgroot schilderij. Zachte kleuren, heldere lijnen. Het hemelse Jeruzalem met zijn vele woningen. Marc de Klijn schilderde het zelf, vijftien jaar nadat hij een bezoek had gebracht aan Auschwitz. „Ik heb jaren nodig gehad om de Holocaust te verwerken. Pas daarna kwam ik eraan toe te schilderen over een thema als de hoop op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde”, zegt hij.
U was vier jaar toen uw ouders u op een onderduikadres brachten. Hoe was dat?
„Ik kwam terecht bij lieve en vrome mensen. Mijn pleegmoeder was zo lief voor mij dat de pijn van het afscheid tot een minimum werd beperkt. Dagelijks las ze mij voor uit de kinderbijbel. Met platen van Isings. Ik zie ze nog voor me.”
Hoe voelden uw ouders zich? Zij moesten hun kind afstaan, en dat in omstandigheden van dreiging en geweld.
„Ik denk dat zij het vreselijk hebben gevonden. Als de dag van gisteren herinner ik mij dat mijn moeder mij eenmaal vanaf haar onderduikadres kwam opzoeken. Ze had er uren voor gefietst. Daarna gebeurde er iets dramatisch, het zou een stempel op mijn leven zetten.
„Mama”, zei ik, „nu ga je toch nooit meer weg, hè?” Zij kon het niet over haar hart verkrijgen om de waarheid te zeggen. „Nee Marc, ik ga niet meer weg.” Later ontdekte ik dat zij toch was verdwenen. Ik was helemaal overstuur. Uit pure wanhoop heb ik ’s avonds, staande in mijn ledikantje, al het behangselpapier van de muur gescheurd.”
Wat erg!
„Traumatisch. Ik voelde mij bedrogen, door mijn eigen moeder. Het ergste was dat ik hierover nooit met haar heb kunnen spreken. Daar stond ze niet voor open. M’n ouders hadden ook niets met geloof en religie. Over de oorlog en het Jood-zijn werd thuis met geen woord gerept. Ik heb dat nooit begrepen.”
In hoeverre heeft de oorlog uw leven beïnvloed?
„Het alleen worden gelaten – dat tastte mijn vertrouwen in mensen aan. Ik voelde mij als kind vaak bang, kwetsbaar, beschadigd. Ik was 7 jaar toen een groepje jongens op het schoolplein vroeg: „Marc, jij bent toch Joods? Maar wat doe je hier dan nog? Hitler heeft alle Joden toch omgebracht?”
Die woorden sneden door mij heen. In mij ontwikkelde zich de overtuiging dat ik er eigenlijk helemaal niet mocht zijn. Ik voelde mij heel ongelukkig bij de wetenschap dat Hitler 6 miljoen Joden had laten vergassen en dat ikzelf de dans was ontsprongen. Ik schaamde mij ervoor.”
Vanwaar die gevoelens van schaamte?
„Ik vroeg mij af waaraan ik het had verdiend dat ik de oorlog had overleefd. Ik werd hoe langer hoe meer een angstig persoon die niemand durfde te vertrouwen.
De eerste keer dat ik een positieve opmerking hoorde over mijn Joodse identiteit, was toen een studievriend op een dag tegen mij zei: „Zeg Marc, weet jij wel dat je bij het uitverkoren volk van God hoort? En dat je een heel belangrijke taak in de wereld hebt?” Ik wist niet wat ik hoorde.
Deze vriend zette mij op het spoor van Francis Schaeffer, een apologeet die veel optrok met studenten. Hij nam mij volledig serieus en voelde niet de minste aandrang om mij te bekeren. Hij wist mij wel jaloers op hem te maken, zoals Paulus in de Romeinenbrief schrijft. Zijn vriendelijkheid, zijn warmte en gezag – dat wilde ik ook.”
U hebt in Amsterdam catechisatie voor rand- en buitenkerkelijken gevolgd bij de Nederlands gereformeerde predikant ds. H. de Jong. Wat leerde u bij hem?
„Ik heb onder zijn leiding de Bijbel nauwgezet bestudeerd en onderzocht of de levenslessen daarin iets voor mij konden betekenen. Dat leidde ertoe dat ik op een heel intiem moment heb geklopt op de deur van Jeshua, zoals ik Jezus altijd noem. Mijn gebed was eenvoudig: of ik door Hem mocht binnengaan in Gods Koninkrijk.
Tot op de dag van vandaag is het voor mij een onbevattelijk wonder dat Jeshua Zichzelf heeft willen overgeven in de dood. Dat Hij dat wilde doen voor mijn zonden, dat zal altijd wel een mysterie blijven.’
Hoe ging u in die tijd om met uw Joodse identiteit?
Wijzend naar zijn hoofd: „Ik wist dat ik een Jood was.” Dan, met zijn vinger op de borst: „Hier in mijn hart was het nog niet doorgedrongen. Mijn predikant hield mij voor: „Dat jij Jood bent, dat is slechts ballast, daar gaan wij niet interessant over doen.” Zonder dat ik mij daarvan bewust was, werd ik een aanhanger van de vervangingstheologie: de kerk in de plaats van Israël. Later, toen ik mij bij een andere gemeente aansloot, kreeg ik hetzelfde te horen: het gaat erom dat je van Christus bent en voor Hem leeft. Punt.”
Wanneer veranderde dat?
„In 1995.”
Wat gebeurde er?
„Dat wil je niet weten.”
Want?
„Het was verschrikkelijk. Ik ging dat jaar met mijn vrouw naar Auschwitz. Dat bezoek heeft een verpletterende indruk op mij gemaakt. Toen heb ik mij voor het eerst gerealiseerd, staande op de opgeblazen puinhopen van een zogenaamde doucheruimte: Hier hebben mijn grootouders zich van hun kleding moesten ontdoen, vanhier werden zij naakt de gaskamer ingejaagd. Hier is mijn familie uitgemoord en ligt een groot deel van mijn volk begraven.
In Auschwitz heb ik voor het eerst gevoeld wat het betekent om tot het meest gehate volk ter wereld te behoren. Juist die ervaring kende ik nog niet.”
Welke gevolgen had dat voor u?
„Het Joodse volk is in mijn bewustzijn steeds belangrijker geworden. Ik voel mij bevoorrecht deel uit te maken van het volk dat God uitkoos om een zegen voor de wereld te zijn. Het Joodse volk heeft immers de wereld het Woord van God, de Bijbel, gegeven, en de Messias in vlees en bloed.
Als beeldend kunstenaar wil ik graag uitdragen dat God een paradijs wil scheppen voor de mensen. De macht van het kwaad en het lijden heeft niet het laatste woord. Er is leven na Auschwitz voor allen die hun vertrouwen stellen op de Messias. Die wijsheid is reeds in de Tenach, het Oude Testament, te vinden.”
U noemt zich sindsdien Messiasbelijdende Jood. Hoe ziet u zichzelf in de eerste plaats: als Jood of als christen?
„Als Jood. Niet op orthodoxe of liberale wijze, maar op een Bijbelse wijze. Ik probeer mijn leven in te richten overeenkomstig de gehele, ondeelbare Bijbel.”
Waarom keert u de volgorde niet om? Wekt u zo niet de schijn dat u op grond van etniciteit een scheidsmuur optrekt en pas daarna de broederschap erkent?
„Niemand hoeft zich door mij gediscrimineerd te voelen. Integendeel. Maar Jeshua is in de eerste plaats gekomen voor Zijn eigen volk. Toen dat volk Hem niet als Messias aanvaardde, is het Evangelie uitgegaan over de hele wereld. Hij heeft de tussenmuur tussen Joden en niet-Joden weggebroken. Ik geloof dat Jeshua Zich opnieuw tot Zijn broedervolk zal wenden. En dat die komst vervolgens tot grote zegen zal zijn voor alle volken. Bij Hem is het: eerst de Jood en dan de Griek. En tegelijk: niet alleen de Jood, ook de Griek. En en dus.”
In hoeverre geeft u in uw leven gestalte aan Mozes’ voorschriften?
„Wij proberen de geboden op te volgen, maar wel in het besef dat het primaat niet ligt bij onze woorden en daden, maar bij de gezindheid van het hart.”
Heeft u een koosjere keuken?
„Wij leven Bijbels koosjer, niet rabbinaal. Alles wordt geheiligd wanneer het in dankbaarheid wordt aanvaard.”
Een broodje paling mag?
Lachend: „Ik moet eerlijk zeggen: als ik in Kampen langs de viskraam fiets, dan is de verleiding soms groot er een te kopen. Maar ik hoop dat ik me kan blijven bedwingen.”
Heeft u contacten met orthodoxe rabbijnen? Hoe gaat u met hen om?
„Je zou die vraag beter kunnen omdraaien: hoe gaan zij met mij om? Ik ervaar dat zij niet zo veel met mij ophebben. Geestelijk hoor ik niet meer bij het Joodse volk, is mij ooit gezegd.”
Pijnlijk?
„Ja, natuurlijk! Als mijn eigen broeders en zusters, die ik van harte liefheb, mij afwijzen – dat schrijnt. Er wordt voor mij gewaarschuwd als ik mijn werk voor een expositie aan hen ter beschikking stel.”
Geen last van boosheid?
„Ik word wel eens kwaad, jazeker. Daar schaam ik mij ook niet voor. Toen Jeshua de tempel reinigde, handelde Hij uit verontwaardiging. En toch bad Hij ook voor Zijn tegenstanders. Dat wil ik ook doen. Het gaat me niet altijd even gemakkelijk af, maar dan zeg ik tegen mijzelf: Jongen, luister naar wat Jeshua zegt. Hij wil dat je zeven maal zeventig keer vergeeft. Uit jezelf kun je dat niet. Het moet je worden gegeven.”
U gelooft in de bekering van het Joodse volk tot de Messias. Maakt u dat mee?
„Soms denk ik dat het moment van de wederkomst dichtbij is. Zeker als ik de beelden op mij laat afkomen van alle tsunami’s en gewelddadigheden. Om maar te zwijgen over de spanningen in het Midden-Oosten en de dreigende atoomoorlog tussen Israël en Iran. Denk ook aan het groeiende antisemitisme in ons eigen land. Opmerkelijk vind ik de toenemende belangstelling onder jonge Israëli’s voor het Nieuwe Testament. „Waarom hebben wij dat nooit mogen lezen?” vragen zij hun rabbijnen.
Ik verlang naar de wederkomst van de Messias, maar ben er tegelijk ook bang voor. Als Jeshua komt, valt er een scheiding. Definitief. Tussen gelovigen en ongelovigen. Aan de ene kant vind ik het fantastisch te lezen dat God een stad bouwt waarin geen zon en maan meer nodig zijn, aan de andere kant huiver ik. Er zijn mensen die buitengesloten worden. Daar moet je toch niet aan denken.”
Als de Messias morgen terugkomt, maakt u dan vandaag nog een schilderij?
„Absoluut.”
Met welk thema gaat u aan de slag?
„Vorig jaar heb ik vrijwel alleen schilderijen gemaakt over het Koninkrijk van God. Dit jaar wil ik graag menselijke typen schilderen: vragende mensen, verdrietige mensen, blije mensen. Met dat thema zou ik vandaag verder gaan, ook als ik wist dat Jeshua morgen Zijn voeten op de Olijfberg zou zetten.”
Heeft dat wel zin?
„O, zeker. Alles wat wij doen staat op een of andere manier in het teken van de toekomstige vernieuwde aarde. Op de wereldbol waarop wij leven, zal Jeshua Zijn Koninkrijk vestigen. Die zal niet door vuur vergaan, maar door vuur gelouterd worden. Dat geloof ik vast. De aarde is immers niet het bezit van mensen, maar eigendom van de levende God van Israël.”
Levensloop Marc de Klijn
Marc de Klijn werd op 13 februari 1939 in het Noord-Hollandse Laren geboren als zoon van de violist Nap de Klijn en de Hongaars-Oostenrijkse pianiste Alice Heksch. Na het gymnasium studeerde hij grafische vormgeving in het Zwitserse Basel en kunstgeschiedenis en filosofie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Van 1979 tot 1996 was De Klijn docent aan de kunstacademie in Kampen. Hij organiseert regelmatig exposities waarop hij zijn eigen schilderijen tentoonstelt, al dan niet in combinatie met werk van zijn vrouw, Henny van Hartingsveldt. De Klijn is lid van een sabbatvierende gemeenschap. Hij heeft twee kinderen.