Mijn elfstedenkruisjes
Eigenlijk zou hij voor ieder van zijn vijf kinderen een elfstedenkruisje willen bemachtigen. Maar Albert de Boer (67) uit Rouveen is nuchter genoeg om te snappen dat die kans klein is.
Drie kruisjes heeft De Boer nu. En áls de Elfstedentocht binnen vijf jaar wordt gereden, is hij erbij, zegt hij stoer. Artrose of niet.
Van collega-schaatsers hoort hij dat ze de kruisjes ingelijst in de woonkamer hebben hangen. Daar moet hij om grinniken. Natuurlijk is hij trots op zijn kruisjes, maar ze zijn voor hem ook weer niet het een en het al. „Ik vind de medailles die ik kreeg voor de toertochten net zo aardig. Hoewel die weer niet te vergelijken zijn met dé tocht.”
De eerste keer dat hij de Elfstedentocht reed, ligt nog vers in zijn geheugen. Ook al leverde het hem geen kruisje op. „Het was in 1963. Ik was toen 19 jaar. Twee vrienden zeiden een dag voor de tocht tegen me: „Zullen we hem ook gaan rijden?” Ik wist eigenlijk niet goed wat het inhield, zo’n Elfstedentocht. We zijn diezelfde avond op de trein gestapt. Totaal onvoorbereid. Ik had Friese doorlopers van thuis meegenomen. We overnachtten onderweg en de volgende ochtend namen we de eerste trein naar Leeuwarden. Daar kochten we een startbewijs bij de Frieslandhallen en vertrokken. Het was al halfnegen geweest.
Achteraf hoorde je dat alleen een handjevol mensen die voor zeven uur was vertrokken het had gered. Maar wij hadden geen notie van wat er ging komen. Wel merkten we al snel dat het ijs heel slecht was. En er kwam een storm opzetten. Op een gegeven moment kon ik geen hand voor ogen zien. Ik viel wel honderd keer en kon niet anders dan de tocht afbreken.
Er waren deelnemers die sneeuwblind waren geworden en niet meer wisten of ze op het ijs of op het land waren. Het was bar en boos. Een slagveld. Dat zagen we ook toen we vanuit Stavoren de trein terug naar Leeuwarden namen. Iedereen was geestelijk en lichamelijk total loss. Achteraf gezien is het een wonder dat we veilig thuis zijn gekomen en niet ergens op het ijs zijn blijven liggen.”
In 1985 ging De Boer beter voorbereid van start. Inmiddels had hij noren aangeschaft. Ook wist hij dat hij zijn krachten beter moest verdelen. Niet te snel van start dus. Toch is een goede voorbereiding ook niet alles, zo bleek. „Je bent tijdens zo’n tocht van zo veel factoren afhankelijk. Je conditie, je startnummer, de kwaliteit van het ijs en het weer bepalen veel. Er lag bijvoorbeeld veel water op het ijs. En je hoeft maar één keer verkeerd terecht te komen als je valt en het houdt op.”
Deze keer reed de Overijsselaar de tocht echter wel uit. Het jaar erop weer. „Natuurlijk was ik toen wel moe, maar niet helemaal op. De volgende ochtend zat ik gewoon weer in de kerk.” Ook tijdens de jongste Elfstedentocht –in 1997– was hij erbij.
Het schaatsen zit hem in het bloed. „Zodra het vriest, begint mijn hart sneller te kloppen. Er zijn hier zo veel mooie tochten te rijden. Natuurlijk hoop ik dat ik de Elfstedentocht ook nog eens uit zal rijden. Dan moet het wel binnen vijf jaar gebeuren.”