De boeiende kracht van monopoly
Monopoly weet mensen al 75 jaar te boeien. Maar wat is de kracht van dit gemoderniseerde ganzenbord? „Het is een door en door materialistisch spel voor menschen, die de materie niet hebben kunnen bemachtigen.”
Hendrik Hagenaars slaat in 1938, kort na het verschijnen van monopoly op de Nederlandse markt, in de Haagse krant Het Vaderland de spijker op zijn kop. Immers, is het beroemde bordspel, dat dit jaar 75 jaar bestaat, niet juist zo populair omdat het appelleert aan een van de meest fundamentele menselijke driften: het najagen van geld en goed?
Dáárom moet de ontwerper van het spel in de ogen van de columnist wel „een prachtig psycholoog” zijn geweest. Want monopoly, „dit gemoderniseerde ganzebord”, is volgens hem zo „boeiend en opwindend” omdat het „ons, althans gedurende enkele uren en dan nog binnen de vier wanden van onze knusse huiskamer, onder het zachte warme licht van onze knusse lamp, en bij den onschuldigen geur van onze knusse thee, de illusie geeft van rijkdom.”
En zo kon het in huize Hagenaars gebeuren dat „tante Coba, die zoo’n beetje door de hele familie wordt onderhouden” van achter haar speelbord hele straten opkoopt „met drie hotels, en smijt met de tonnen om zich heen onder een slokje en ’n koekje.”
Niet erg, vond hij. „Want je kunt het eigenlijk beter spelen dan in ernst en in het dagelijksche leven met onroerende goederen te manipuuleren, hypotheken te nemen en huizen te verhuren. Want bij het spel zit je tenminste niet te sidderen om een ton meer of minder.”
Frappant genoeg scheelde het maar weinig of het succesverhaal dat monopoly heet, had nooit ontstaan. De werkloze Amerikaanse ingenieur Charles Darrow raakte het bordspel, dat hij provisorisch met jute en karton ontwierp, begin jaren dertig met geen mogelijkheid kwijt aan de grote spellenproducenten MB en Parker Brothers.
Darrow liet zich echter niet uit het veld slaan en werd daardoor de enige burger die écht rijk geworden is met monopoly. De Amerikaan produceerde het spel in eigen beheer en wist 5000 stuks te slijten aan een warenhuis in Philadelphia. Die vervolgens, ondanks de zware jaren van de Grote Depressie, als warme broodjes over de toonbank gingen.
Al snel kwam Parker terug op het eerdere besluit en nam het spel in 1934 alsnog in productie. Het eerste jaar werden er door de spellenreus 1 miljoen exemplaren afgezet. Eind 2010 staat de teller op ruim 250 miljoen stuks, verdeeld over meer dan 100 landen.
Ook in Nederland boekt monopoly meteen succes. Het verschijnt hier in 1936 voor het eerst op de markt in een Engelse variant voor 4,50 gulden. Enkele jaren later volgt er een versie met de inmiddels overbekende Nederlandse straatnamen, die zouden zijn gebaseerd op de locaties waar importeur Perry & Co (het huidige Perry Sport) in Nederland zijn filialen en magazijnen had.
Zoetermeerder Albert Veldhuis –„ik ben precies zo oud als het monopolyspel”– speelde het bordspel vlak na de oorlog voor het eerst thuis bij een schoolvriendje. Het werden al snel potjes die uren en soms zelfs dagen duurden. „Als het geld op was, speelden we dat je schulden mocht aangaan. Pas als dat ernstig uit de hand liep, stopten we ermee.”
Toch sloeg de échte liefde voor monopoly bij Veldhuis pas vele jaren later toe. Op zijn werk werd hij door een collega geattendeerd op het verschijnen van een bijzondere editie, wat hem op het idee bracht de spellen te gaan verzamelen.
Inmiddels staan langs de wanden van zijn woning zo’n 450 monopolyspellen uit alle windstreken metershoog opgestapeld. Van al die spellen maakte Veldhuis, die zichzelf monopoloog noemt, een uitgebreide beschrijving op zijn tweetalige website (muurkrant.nl/monopoly), die wekelijks vanuit binnen- en buitenland zo’n dertig keer wordt bezocht.
Zijn pronkstuk noemt Veldhuis een luxe-uitvoering van Franklin Mint: een hardhouten monopolyspel op een voetstuk met een glazen afdekplaat en verzilverde huisjes en hotels. Inclusief de twee bijpassende stoeltjes telde Veldhuis er 3600 gulden voor neer.
Inmiddels heeft de Zoetermeerder naar eigen zeggen „de spaarfase” echter achter de rug. Hij is zijn collectie aan het afbouwen. Omdat er verder nauwelijks monopolyverzamelaars zijn en er ook geen musea voor bestaan, voltrekt de verkoop zich op markplaats.nl, via zijn kleindochter. „Die is daar heel handig mee.”
Dat afstand doen gaat soms wel met pijn in het hart. „Het zijn toch de krenten in de pap waar mensen op afkomen.” Zo kocht een cv-monteur onlangs een Amerikaanse versie waarin de huisjes en hotels ontworpen zijn door de architect van het ministerie van Volksgezondheid in Den Haag. „Voor 80 euro, hij had er dus wel wat voor over.” Waarom weet Veldhuis niet.
Toch zijn er wel degelijk spellen die hij nog dolgraag in zijn bezit zou krijgen. „Zo is onlangs in Indonesië de eerste officiële monopoly-editie verschenen. En ook in Kenia bestaat er een tweetal prachtige versies. Wat je niet hebt, blijft nu eenmaal interessant.”
De meeste nieuwere versies kunnen hem overigens maar weinig bekoren. „Alle spellen worden tegenwoordig in Ierland gemaakt en dat zie je terug. Vroeger hadden de spellen per land hun eigen gezicht. Nu is het eenheidsworst.”
Zo wordt er in Nederland niet meer zoals vroeger met guldens gespeeld, maar met mondiaal toepasbaar –en dus goedkoper– monopolygeld. Wie vroeger langs start ging, ontving 200 gulden. „In de nieuwste versie”, zegt Veldhuis, „krijg je 2 miljoen M.”
Dat geld wordt in de jongste Nederlandse jubileumeditie overigens niet met bankbiljetten uitbetaald, maar via een kastje dat ook geluidseffecten en popmuziek uitschalt, bijgeschreven op een elektronische betaalkaart. „Dat moderne gedoe, ik vind het tien keer niks”, zegt Veldhuis. Ook steekt het hem dat voor het eerst het wereldberoemde monopolymannetje –met bolhoed, snor en stok– van de doos is verdwenen. „Ik hoop dat het eenmalig is.”
Hoewel de spellen bij de Zoetermeerder voor het grijpen liggen, is het lang geleden dat hij zijn laatste potje speelde. „Ik deed het na mijn lagereschooltijd nagenoeg niet meer. De reden? Ik kan niet tegen mijn verlies.”
In tegenstelling tot Veldhuis, kun je dermatoloog Tim Wentel (38) ’s nachts wakker maken voor een potje. Hij speelt het spel ook niet onverdienstelijk: tot 2013 mag Wentel zichzelf Nederlands kampioen noemen.
Begin 2009 won hij dat kampioenschap, waarna de Schiedammer in oktober in Amerika mocht strijden om de wereldtitel. Daar strandde hij in de halve finale. En hoewel hij ervan overtuigd is dat monopoly vooral een kwestie is van tactiek, was het ditmaal de factor geluk die hem plaagde. „Toen na een paar rondes spelen andere spelers al complete straten bezaten, had ik alleen nog maar de Steenstraat. Daar schiet je dan weinig mee op.”
Het monopolyvirus kreeg al vroeg vat op Wentel. „Ik denk dat ik een jaar of 8 was en meedeed met mijn vader, broer en neven. Met dat clubje hebben we flink wat afgespeeld.” Zijn vader en broer deden in 1983 al een gooi naar het Nederlands kampioenschap. Pa Wentel haalde de finale, maar zijn broer vloog er in de eerste ronde uit. Net als Wentel zelf bij zijn eerste kampioenschap, enkele jaren geleden.
Evenals verzamelaar Veldhuis, heeft ook Wentel weinig op met de edities van tegenwoordig. „Ik vind het mooi hoor, wat ze allemaal maken, en ik heb als geboren Rotterdammer natuurlijk de Rotterdameditie. Maar geef mij maar mijn oude oerspeelbord uit 1972, waarop ik het spelletje leerde. Het is gebutst, de bankbiljetten zijn verfomfaaid en de kaartjes wat groezelig aan de randjes, maar ik pak ’m nog altijd het liefste uit de kast.”
Speltips van een kampioen
Voor wie altijd verliest, heeft Nederlands kampioen Wentel wat monopolytips:
Regels: „Zorg dat je de spelregels kent. De meeste mensen kijken nooit naar dat velletje onder in de doos. Doe je dit wel, dan heb je direct een voorsprong én je voorkomt dat mensen hun huisregels gaan toepassen. Zoals de gewoonte dat boetegeld op vrij parkeren komt en degene die daar dan het eerst terechtkomt die pot wint. Het is een nepregel die het spel ontwricht. Zo maak je er een geluksspelletje van.”
Stapeltje: „Volgens de regels moet geld zichtbaar op tafel liggen, maar het beste kun je er één pakket van maken. Ik zie soms spelers alles keurig per biljetsoort onderverdelen, maar daardoor ziet ook je tegenstander in één oogopslag hoeveel geld je hebt.”
Utrecht: „Er zitten elementen in het spel waardoor je op bepaalde straten vaker komt dan op andere. De gevangenis is zo’n element. Je kunt daar via een vakje terechtkomen, maar ook als je drie keer dubbel gooit of via een kaart. Hierdoor komen mensen dus óók vaker op het stuk dat achter de gevangenis ligt. Daarom heb ik altijd het liefste Utrecht of de Groningse straten. Gemiddeld gezien bereik je daarmee meer dan met de Leidsche- en de Kalverstraat. En hoewel ik zelf in Rijnmond woon, zijn de Rotterdamse straten juist de minst geliefde in het spel.”
Psychologie: „Vogel uit wat je tegenstander beweegt. Wil hij dolgraag de Kalverstraat? Probeer daar dan een slaatje uit te slaan door het maximale uit een ruil te halen. Komt hij uit Den Haag? Dan heeft hij voor die straten vast meer over dan een ander.”
Huizen: „In het spel zitten 32 huizen en 12 hotels. Ik won eens een spel door in één klap de laatste twaalf huizen op te kopen. Toen een andere speler vervolgens wilde gaan bouwen, waren de huizen op. En zonder eerst huizen te kopen, kun je volgens de regels ook geen hotels aanschaffen. Als je trouwens het gevoel hebt dat iemand jou die poets wil bakken, dan kun je van de bank eisen dat de laatste huizen worden geveild.”
Weerstand tegen kapitalisme en dobbelen
Hoewel monopoly al 75 jaar gretig aftrek vind, riep het bordspel –waarbij de rijkste grootgrondbezitter wint– ook weerstand op. Zo zien rechtgeaarde socialisten monopoly als een lofzang op het kapitalisme in spelvorm. De Cubaanse dictator Fidel Castro gruwde ervan en liet het spel, toen hij in 1958 aan de macht kwam, direct verbieden en vernietigen.
De Amerikaanse hoogleraar economie Ralph Anspach koos in de jaren zeventig een mildere tactiek om zowel zijn 8-jarige zoon als zijn studenten duidelijk te maken dat er aan het harde monopolykapitalisme ook donkere kanten zitten. Hij bedacht in 1973 het spel Anti-Monopoly, waarbij het doel is om monopolies juist te doorbreken in plaats van ze op te bouwen. Het leverde Anspach een slepende juridische strijd op met monopoly-uitgever Parker (het huidige Hasbro) die hij in 1979 won.
Ook in christelijke kringen is monopoly niet altijd met open armen ontvangen. Enerzijds heeft dat te maken met een afwijzen van alle spellen waarbij met dobbelstenen moet worden gegooid –wat wordt gezien als niet-geoorloofde vorm van loten–, anderzijds ook met het hebzuchtige karakter van het spel.
In samenwerking met een uitgever van christelijke geschenken bedacht de Vrije Theologische Vakschool in het Duitse Breckerfeld in 1990 een versie die in ieder geval aan dat laatste kritiekpunt tegemoetkomt.
In dit Shalom moeten spelers geen geld zien te verwerven via het verhuren van straten met huizen en hotels, maar schapen en kamelen door waterputten en stadsmuren te bouwen. Geen kaarten van Kans en Algemeen fonds in de doos, maar kaartjes met ”Altes-” en”Neues Testament”. En daarmee dus ook geen teksten als: „U heeft de tweede prijs gewonnen in een schoonheidswedstrijd en ontvangt 200 M”, maar: „U hielp uw rechterbuurman toen het slecht met hem ging. Als dank schenkt hij u 10 kamelen en 5 schapen.” Met daaronder een verwijzing naar Lukas 6:27: „Maar Ik zeg ulieden die dit hoort: Hebt uw vijanden lief, doet wel dengenen die u haten.”