Diepenhorst, het professortje aan de VU
Titel:
”Herinneringen” door P. A. Diepenhorst
Uitgeverij: Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, Donumreeks XIII, Amsterdam, 2003
ISBN 90 723190 17 6
Pagina’s: 107
Prijs: € 12,-. ”Het professortje aan de VU”, zo noemde het socialistische dagblad Het Volk hem. En dat niet zonder reden. Pieter Arie Diepenhorst was al op zijn 25e hoogleraar. Die benoeming gebeurde niet zozeer omdat zijn wetenschappelijke kwaliteiten al op jeugdige leeftijd overduidelijk waren gebleken, maar omdat het hooglerarenkorps van de VU met spoed moest worden uitgebreid.
Als premier had Kuyper gezorgd voor de wettelijke erkenning van examens en promoties aan de Vrije Universiteit. De eis daarbij was wel dat elke faculteit minstens drie hoogleraren zou tellen. In de juridische faculteit, waar Diepenhorst werd benoemd, had prof. Fabius jarenlang het rijk alleen gehad.
In de oorlogsjaren, toen zijn werk als hoogleraar en senator stil lag, zette Diepenhorst zijn herinneringen op papier. Een selectie daaruit is thans verschenen in de Donumreeks van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, onder de simpele titel ”Herinneringen”.
P. A. Diepenhorst (een oom van de latere AR-minister en senator prof. I. A. Diepenhorst) was een zoon van een gegoede boer uit Strijen, die met de Doleantie was meegegaan. Ter voorbereiding van zijn studie bezocht hij het gereformeerd gymnasium in Amsterdam. Eerst was hij in huis bij een predikantsweduwe, later in het gezin van de gereformeerde ds. N. A. de Gaay Fortman. Daar leerde hij ook zijn vrouw kennen. Door zijn huwelijk ging hij deel uitmaken van de gereformeerde en antirevolutionaire kerngroep. De latere minister, senator en VU-hoogleraar W. F. de Gaay Fortman moest oom tegen hem zeggen.
Overtuigde calvinisten
Vandaar dat dit autobiografische geschrift een aardig beeld geeft van het levenspatroon van de gereformeerde elite in de eerste helft van de vorige eeuw. In eigen oog waren het overtuigde calvinisten, die niet te kampen hadden met interne of externe geloofsonzekerheden. Bovendien hadden ze het in de maatschappij een heel eind gebracht.
Diepenhorst werd gevraagd naast zijn hoogleraarschap allerlei neventaken in de gereformeerde zuil te vervullen. Zo was hij jarenlang voorzitter van de CBTB, de Christelijke Boeren en Tuinders Bond.
In 1945 vond men dat hij in de oorlogsjaren te toegeeflijk geweest was jegens de Duitsers. Vandaar dat hij als voorzitter van de CBTB moest aftreden en ook niet herkozen werd in de Eerste Kamer. Hij voelde zich daardoor diep gegriefd.
Diepenhorst was een van de VU-hoogleraren die in de jaren twintig met dr. J. G. Geelkerken meegingen naar de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband. Volgens prof. J. de Bruijn en dr. R. E. van der Woude, die de uitvoerige inleiding op de autobiografie verzorgden, was dat niet zozeer omdat Diepenhorst het oneens was met de synode-uitspraken over Genesis 3, maar omdat hij vond dat de synode Geelkerken niet correct behandeld had.
Vriendelijke toon
Opvallend is wel dat Diepenhorst hier in zijn autobiografie niets over schrijft. Het kerkelijk leven blijft daarin trouwens helemaal buiten beeld. Toen het Hersteld Verband in 1946 overging naar de Hervormde Kerk, ging Diepenhorst niet mee. Hij keerde terug naar de Gereformeerde Kerken. Zijn enige zoon, I. N. Th. Diepenhorst, zette die stap wel. Die was voortaan dan ook actief in de CHU, waar hij het tot staatssecretaris bracht.
Ook eventuele meningsverschillen met de uiterst conservatieve prof. Fabius, met wie hij zowel aan de VU als in de gemeenteraad van Amsterdam moest samenwerken, komen niet aan de orde. Zo leren we iemand in zijn autobiografie ook kennen door wat er niet in staat.
Wel schrijft Diepenhorst over de forse aanvaring die hij in 1915 met Kuyper had over diens politiek leiderschap. Maar die botsing was te bekend om te verzwijgen. Al neemt hij zakelijk niets terug van zijn kritiek, de toon blijft vriendelijk. Bovendien gaat aan de beschrijving van het conflict een lofrede op Kuyper vooraf.