Het gezag van de Schrift
Voor een christen en zeker een protestants christen is het gezag van de Schrift een aangelegen punt. Elke christen, tot welke stroming hij ook binnen de wereldkerk behoort, aanvaardt de Bijbel als het Woord van God.
Een protestant stelt daarbij heel nadrukkelijk dat de Schrift haar gezag niet aan de kerk maar aan zichzelf ontleent. Het gezag van de kerk is ondergeschikt aan dat van de Schrift. Niet de kerk maakt uit hoe we de Schrift moeten lezen, maar uit de Schrift weten we wat de kenmerken van de ware Kerk zijn.
De Amerikaan Donald. A. Carson is zowel een ”leading evangelical” als een toonaangevend nieuwtestamenticus. Hij is trouwens ook een bekend cultuurcriticus en niet het type van een studeerkamergeleerde. De afgelopen decennia heeft Carson in verschillende bundels en tijdschriften diepgravende artikelen en recensies geschreven rond het thema Schriftgezag. De belangrijkste daarvan zijn in gebundelde vorm uitgegeven onder de titel ”Collected Writings on Scripture.”
Carson onderstreept dat wij voor onze Schriftleer niet een aantal moeilijkheden waarop wij bij het lezen van de Bijbel stuiten tot uitgangspunt van ons spreken en denken moeten nemen. Hij noemt daarbij als voorbeeld de zogenaamde schijnbare tegenstrijdigheden. Het is volgens hem belangrijker om het getuigenis binnen de Schrift zelf over de Schrift centraal te stellen. Het gaat dan in het bijzonder om de teksten 2 Timotheüs 3:16 en 2 Petrus 1:21. Deze Schriftgedeelten laten zien dat de Bijbel de stem is van de levende God. Bij ons Schriftonderzoek –en dat geldt ook voor academisch onderzoek– dient ootmoed de grondhouding te zijn. Wij moeten en mogen ons niet als rechter over de Schrift opwerpen.
Carson wil heel nadrukkelijk aan de zogenaamde oude of premoderne hermeneutiek vasthouden. Deze wetenschap acht echte Bijbeluitleg onmogelijk als de Bijbel niet wordt benaderd in de wetenschap dat dit het Woord van God is. In de moderne hermeneutiek gaat men bij het verstaan van wat de Bijbel als historie aandient bijvoorbeeld op zoek naar een gereconstrueerde geschiedenis die afwijkt van de presentatie daarvan in de Bijbel.
De winst van de postmoderne benadering is dat aan de tekst als literaire eenheid wordt recht gedaan. Het grote bezwaarpunt is dat aan de historiciteit ervan geen enkel belang meer wordt toegekend en dat men niet wil weten van een objectieve en eenduidige boodschap die vanuit de Schrift tot ons komt.
Carson keert zich tegen de visie van de Duitse wetenschapper Walter Bauer (1877-1960) dat het onderscheid tussen orthodoxie en ketterij pas van late datum is en niet op grond van het Nieuwe Testament kan worden gemaakt. Uiteraard, zo laat Carson zien, heeft elk nieuwtestamentisch boek zijn eigen accent. Echter, wat alle nieuwtestamentische geschriften met elkaar verbindt is het getuigenis dat Jezus Zoon van God en Heere is en dat onze zaligheid aan Zijn kruisdood en opstanding is verbonden. Slechts wie uitgaat van de eenheid van het Nieuwe Testament kan ook een theologie van het Nieuwe Testament schrijven.
In samenhang met zijn kijk op de eenheid van het Nieuwe Testament keert Carson zich tegen de zienswijze dat de christelijke kerk eerst een charismatische fase zou hebben gekend die pas later zou zijn gevolgd door een fase waarin de ambten betekenis kregen. Wie recht doet aan de bronnen, moet stellen dat het ambt van meet af aan een plaats had in de kerk en dat er geen sprake is van ”na elkaar” maar van ”naast elkaar”.
Van groot belang is de duidelijkheid van de Schrift. Carson laat zien dat het niet juist is als wij menen dat deze eigenschap van de Schrift pas ten tijde van de Reformatie werd beleden. Reeds in de Vroege Kerk ging men hiervan uit. Als Augustinus belijdt dat hij het gezag van de Schrift niet aanvaard zou hebben als de Katholieke Kerk hem dat niet had betuigd, gaat het hem erom dat de Kerk de Schrift heeft bewaard. Het aanvaarden van het gezag van de Schrift geschiedt nooit los van de Kerk als gemeenschap der heiligen. Dat betekent echter niet dat de Schrift geen gezag in zichzelf heeft of dat de Kerk de boodschap van de Schrift mag aanvullen met haar eigen tradities. Dat is een visie die (in samenhang met de zogenaamde vierderlei betekenis van de Schrift) zich pas breed maakte in de middeleeuwen.
Terwijl modernisten wel de eenheid en het goddelijk gezag van de Schrift verwierpen, meenden zij wel dat het mogelijk was over een eenduidige (zij het slechts menselijke) boodschap van afzonderlijke Bijbelse passages te spreken. Het postmodernisme daartegen stelt dat er geen objectieve betekenis meer is in de Bijbelteksten en dat elke lezer zijn eigen betekenis eraan schenkt. Dat betekent dat er in geen enkel opzicht meer over de duidelijkheid van de Schrift kan worden gesproken. Wie deze opvatting consequent volhoudt, moet tot de conclusie komen dat echte communicatie per definitie onmogelijk is. En dat zou elk menselijk samenleven onbestaanbaar maken.
Carson verdedigt terecht dat wij de objectieve betekenis van de Schrift waarachtig, zij het nooit uitputtend, op het spoor kunnen komen. Als wij die betekenis totaal misverstaan, is dat niet aan de Bijbeltekst maar aan onszelf te wijten. Om de Schrift werkelijk te verstaan zijn wedergeboorte en verlichting door de Heilige Geest nodig.
Zowel qua inhoud als qua stijl is het lezen van de werken van Carson een genot. Dat geldt ook voor dit werk. Voor wie de Engelse taal machtig is, kan ik het hartelijk aanbevelen. Helaas zijn er op het terrein van de Bijbelvakken in onze taal in vergelijking met de Angelsaksische wereld maar heel weinig werken beschikbaar die met dezelfde eerbied voor de Schrift en met dezelfde academische diepgang zijn geschreven.
Collected Writings on Scripture D. A. Carson; uitg. Apollos, Nottingham, 2010; ISBN 978 1 84474 447 3; 335 blz.; £ 16,99.