Onbereikbaar geluk
De nieuwe roman van P. F. Thomése vertelt een opmerkelijk verhaal over een zelfverklaarde weldoener. De man hoopt het ware geluk te vinden. Maar vergeefsheid en mislukking vormen de grondmelodie van de vertelling.
Thoméses nieuwe roman mag je best een beetje bizar noemen. De hoofdpersoon, Sierk Wolffensberger, is een weldoener die naar eigen besef een grootse heldendaad pleegt. Hij verwacht de ultieme vervulling van zijn geniale bestaan te ervaren – maar hij moet in het stof bijten. Welbeschouwd herschrijft Thomése de Bijbelse geschiedenis van Christus’ dood en opstanding in termen van het autonome individu dat zijn glorieuze zelfexpressie poogt te realiseren. Maar per saldo verschaft het hem geen duurzaam geluk – een realistisch moment in deze roman.
Wat gebeurt er in deze nieuwe vertelling van Thomése? Sierk Wolffensberger is stadsmusicus te Haarlem, de stad die consequent als H*** wordt aangeduid. Hij is druk bezig met repetities voor zijn muziekstuk ”Duisternissen”, dat op Goede Vrijdag zal worden uitgevoerd. Wolffensberger ontdekt in de Haarlemse kerk waar zijn koor repeteert een meisje van een jaar of zestien: Beertje. Ze is verdoofd als gevolg van een overdosis pillen, die ze innam bij wijze van poging tot zelfmoord. Ze is de dochter van een collega-musicus van Wolffensberger, Lou Wehry, uitgerekend iemand die veel succes heeft bij het grote publiek. Dat steekt Wolffensberger, die zelf nooit succes had – maar hij is ervan overtuigd dat deze musicus niet staat voor de ‘ware’ muziek.
Wolffensberger ontfermt zich over Beertje en heeft het gevoel dat hij haar redder is. Hij neemt haar mee naar een hotel, en later naar een afgelegen soort tuinhuisje. Dat wekt de gedachte aan een seksueel avontuur, maar dat is het niet. Wolffensberger is er ook niet direct op uit. Beertje wekt wel dergelijke gevoelens bij hem op, maar daar blijft het zo’n beetje bij. Tegen het einde van het boek ondernemen Beertje en Wolffensberger een reis naar het buitenland. Veelzeggend genoeg gaan ze de bergen in, een afspiegeling van de innerlijke gesteldheid van de hoofdpersoon, die zijn emoties de hoogte instuwt en samen met Beertje de warrige wereld wil ontstijgen.
Het woord zelfexpressie viel. Die term is kenmerkend voor de cultuur van vandaag, maar gaat ook ver terug in de geschiedenis. Vooral in de romantiek sprak men er veel en graag over. Vanuit de denkwereld die daarin meekomt, wordt de buitenwereld vaak als vijandig ervaren, als een obstakel voor de realisering van het eigen creatieve innerlijk. Dat geldt ook voor Wolffensberger: „Alleen van binnen leeft hij waarlijk, in dat donkere hol waar niemand hem weet te vinden. Daar, in zijn soevereine, door niets en niemand aan te tasten innerlijk, gloeit en schroeit zijn ziel tot in het hoogste register. Daar is hij, ongezien, superieur aan heel het opgepoetste burgerdom waar H*** zichzelf zo voldaan mee feliciteert.”
Het is duidelijk dat Thomése zijn hoofdpersoon met veel ironie neerzet. Diens romantische streven komt tot uiting in gezwollen taal, een naar vergoddelijking neigend zelfbeeld en een dwangmatige gerichtheid op onbereikbaar geluk. Het valt op dat Thomése deze gang van zijn held beschrijft in termen die stammen uit het christelijke idioom. Het gevonden meisje was figuurlijk dood, maar leeft nu dankzij haar verlosser: Wolffensberger. Hij voert haar naar het paradijs. De stadia van Dantes ”Divina Commedia” laten zich vermoeden achter de gebeurtenissen. Bovendien speelt alles zich af rond Goede Vrijdag en Pasen.
Deze roman vormt een merkwaardig product van literaire verbeelding. Het uiterst moderne project van individuele zelfrealisering wordt beschreven op een kolderieke romantische manier (die aan ”Julia” (1783) van Rhijnvis Feith doet denken) en met behulp van christelijke symbolen. Wat moet je met dit alles? Een zinvol antwoord op die vraag laat zich lastig vinden.
De weldoener, P. F. Thomése; uitg. Contact, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 254 3543 1; 350 blz.; € 19,90.