Ontbreken kerkelijke opdracht geen argument voor afwijzen HSV
Met het argument dat er geen kerkelijke opdracht voor de Herziene Statenvertaling is gegeven, worden ook veel andere reformatorische Bijbelvertalingen gediskwalificeerd, betoogt dr. P. de Vries.
In de discussie over de Herziene Statenvertaling (HSV) wordt onder andere het argument gebruikt dat er geen kerkelijke opdracht aan deze herziening ten grondslag ligt. Dit in tegenstelling tot het besluit van de nationale synode van Dordrecht van 1618/1619, dat leidde tot de Statenvertaling.
Terecht wordt hier tegen ingebracht dat onze kerkelijke situatie helaas anders is dan in de zeventiende eeuw. Wij kennen geen ongedeelde gereformeerde kerk meer.
Los daarvan geldt dat met het argument van een kerkelijke opdracht meer vertalingen gediskwalificeerd worden. Immers, ook voor de Liesveldtbijbel en de Deux-Aes-Bijbel, de voorlopers van de Statenvertaling, is nooit een kerkelijke opdracht gegeven. Het initiatief daartoe lijkt vooral bij drukkers te hebben gelegen.
Maarten Luther, die als eerste ertoe overging de Bijbel uit de brontalen in een landstaal, in zijn geval het Duits, te vertalen, heeft hiervoor nooit een kerkelijke opdracht gekregen. William Tyndale, die de Bijbel in het Engels vertaalde, deed dat zonder goedkeuring van de kerkelijke autoriteiten. Om die reden werd hij in 1536 in het kasteel van Vilvoorde niet ver van Brussel terechtgesteld.
Voor de zogeheten Geneefse Bijbel, die door Engelse reformatorische ballingen in Europa is vervaardigd, is evenmin ooit kerkelijke toestemming verleend.
In 1563 werd onder leiding van de bisschoppen van de Anglicaanse Kerk een nieuw vertaalproject gestart. Hier kan men wel van een kerkelijk initiatief spreken. Deze ”Bijbel van de bisschoppen” kwam in 1568 van de pers, maar is nooit door de Engelse overheid geautoriseerd. Het kerkvolk gaf in grote meerderheid de voorkeur aan de Geneefse Bijbel.
King James Version
Dat laatste is waarlijk niet de onbelangrijkste reden voor het besluit van koning James I om opdracht te geven voor een nieuwe Bijbelvertaling. James I wilde een Bijbelvertaling zonder theologische kanttekeningen. De kanttekeningen bij de Geneefse Bijbel strookten namelijk niet altijd met zijn visie op de verhouding van kerk en staat. Hoogkerkelijke anglicanen hadden bovendien moeite met het uitgesproken calvinistische karakter van de kanttekeningen van de Geneefse Bijbel.
Richard Bancroft (1544-1610), aartsbisschop van Canterbury, leidde het vertaalproject tot aan zijn dood. Hij formuleerde een aantal vertaalregels. Een belangrijke was dat slechts wanneer de brontekst dat echt rechtvaardigde van reeds bestaande vertalingen mocht worden afgeweken.
Hier kan men van een kerkelijke vertaling spreken, al dient men wel te beseffen dat we kerkelijk dan niet moeten verbinden aan een synode in de gereformeerde zin van het woord. Het initiatief kwam van James I als hoogste toezichthouder van de Anglicaanse Kerk.
De King James Version is overigens nooit officieel door de overheid goedgekeurd. Zeker is wel dat de King James Bijbel, die terecht hoog gewaardeerd wordt in de Engelssprekende wereld, vergeleken met de vertaling van Tyndale en de Geneefse Bijbel eerder een stap terug dan vooruit was.
Westminster Confessie
Al met al is het vanuit de geschiedenis van de Bijbelvertaling niet mogelijk om al te veel gewicht toe te kennen aan het argument van kerkelijke goedkeuring. Het belangrijkste voor een Bijbelvertaling blijft dat hij getrouw de brontekst weergeeft. De visie van Brancroft dat het goed is als in een taal reeds een Bijbelvertaling is, daar alleen bij strikte noodzaak van af te wijken, getuigt nog altijd van een stuk wijsheid.
Zeker is bovendien dat hoe getrouw een vertaling ook is, deze nooit de brontekst van de Bijbel in het Hebreeuws, Aramees en Grieks kan vervangen. In hoofdstuk 1, artikel 8 van de Geloofsbelijdenis van Westminster wordt het algemeen reformatorisch gevoelen verwoord dat zij die de brontalen niet beheersen, mogen weten dat een getrouwe Bijbelvertaling het middel is om de Schriften te onderzoeken en tot Gods eer te leven.
Bij theologische geschillen moet er echter altijd een beroep gedaan worden op de brontekst. Dat was ook de visie van de Statenvertalers. Mij lijkt dat niet allen die de Statenvertaling hooghouden in dezen de Statenvertalers volgen.
Van belang is ook te beseffen dat wie de theologie van de Statenvertalers volgt, alleen bij hoge uitzondering kan accepteren dat iemand predikant kan zijn zonder de brontalen van Bijbel te kennen, maar dit nooit als regel kan zien. Dat het verdedigen van een Bijbelvertaling toevertrouwd zou kunnen worden aan predikanten die de brontalen niet kennen, is vanuit het perspectief van de Statenvertalers volstrekt ondenkbaar.
De auteur is hersteld hervormd predikant te Waarder en docent Bijbelse theologie aan het Hersteld Hervormd Seminarie.