Zicht op het hiernamaals
Wie ja zegt op de vraag of hij of zij wel eens aan het sterven of aan de dood denkt, maakt goede kans aangezien te worden voor iemand met een (beginnende) psychiatrische stoornis. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij christen is.
In ”Denkend aan de dood” bespreekt voormalig neurochirurg Martin A. van Duinen (1929) verschillende (geloofs)opvattingen over het hiernamaals. Hij maakt daarbij gebruik van zijn geneeskundige ervaring met deze thematiek.
Bij de Routine Outcome Monitoring, waarmee psychiatrische instellingen de kwaliteit van zorg op verschillende momenten tijdens een behandeling meten, wordt hulpverleners gevraagd of ze vaak nadenken over de dood. Is het antwoord ja, dan is dat niet in het voordeel van de hulpverlener. Of het moet zo zijn dat hij een christelijke achtergrond heeft. Psalm 90:3 zegt, in de vertaling van Maarten Luther, immers: „Leer ons te bedenken dat wij moeten sterven.”
Van Duinen behandelt opvattingen over het hiernamaals die zowel binnen als buiten het christendom voorkomen. Hij doet dat heel genuanceerd en benoemt ook de verschillen die door de eeuwen heen op dit gebied hebben gespeeld. Van Duinen geeft niet alleen een opsomming van de feiten, maar laat ook zijn eigen visie doorklinken, die gebaseerd is op het christelijk geloof. Hij plaatst daarbij overigens wel kritische kanttekeningen. Ook maakt hij duidelijk waarom bijna-doodervaringen niet kunnen worden aangemerkt als bewijzen van het bestaan van een hiernamaals.
Van Duinen bespreekt het onderwerp aan de hand van perioden in de geschiedenis van de mensheid. Daarbij komen de opvattingen van afzonderlijke filosofen en theologen aan bod, maar ook thema’s zoals de zielenslaap, de verhouding tussen lichaam en geest, de onsterfelijkheid van de ziel en reïncarnatie. Ook gaat hij uitgebreid in op de vraag van de Heere Jezus aan de discipelen: „Wie denken jullie dat ik ben?”
Van Duinen is niet op zijn sterkst wanneer hij theologiseert. Zo werkt de volgende door hem opgeworpen vraag vervreemdend: „Kan Jezus, toen het besef van het mislukken van zijn missie bij hem doorbrak, op de gedachte gekomen zijn dat niet alleen zijn dood zou samenhangen met de onbegrijpelijke leiding van God, maar ook dat zijn dood een verzoenend karakter zou hebben?” Dit type vraag lijkt voort te komen uit het modernistische kennisideaal dat iets en dus ook iets van het christelijk geloof –bijvoorbeeld de opstanding van de doden– pas goed begrepen kan worden wanneer de ontstaansgeschiedenis duidelijk is.
Van Duinen reconstrueert soms met een stelligheid waar bescheidenheid zou passen, want van een reconstructie kan uiteraard nooit bewezen worden dat die exact klopt. Dat heeft de geschiedenis van reconstructies wel bewezen. Dat het ook anders kan, toont Joseph Ratzinger aan met ”Jezus van Nazareth”. Hij benadrukt daarin de relatieve waarde van reconstructies, om vervolgens een Bijbelgetrouw beeld van de Heere Jezus te geven.
Een christen denkt overigens niet alleen maar aan sterven of aan de dood, maar hoort ook wat Jezus tot Martha zei: „Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven.”
”Denkend aan de dood” is geschikt als leer- en bezinningsboek. Een namen- en zakenregister had de bruikbaarheid ervan vergroot.
Denkend aan de dood. Geloof in het hiernamaals, dood en toch levend? Martin Th. A. van Duinen; uitg. Ipenburg, Elburg, 2010; ISBN 978 90 70105 09 9; 363 blz.; € 29,90.