School kan niet vroeg genoeg zijn met seksuele vorming
De basisschool dient niet bescheiden te zijn in het geven van relationele en seksuele voorlichting, en moet hier zo vroeg mogelijk mee beginnen, vindt Tanieka Zijderveld.
In het artikel ”Laat school bescheiden zijn in seksuele vorming” (RD 19-11) doen drs. J. le Comte en O. J. Dekker een oproep aan basisscholen om bescheiden te zijn in het geven van seksuele vorming. Volgens hen moeten kinderen in de onderbouw die vragen stellen over seksualiteit, doorverwezen worden naar de ouders. Dergelijke vragen van kinderen in de bovenbouw dienen sober beantwoord te worden. Verder zijn de auteurs van mening dat de taak van de school voornamelijk in de opvoedende kant ligt en minder in de ‘technische’ voorlichting.
Hoewel ik vind dat de ouders als eersten verantwoordelijk zijn voor de relationele en seksuele vorming (rsv), dient de basisschool niet bescheiden te zijn in het begeleiden van de seksuele ontwikkeling en in het geven van rsv. Hiermee dienen scholen zo vroeg mogelijk te beginnen en leerkrachten zouden hierbij zo open mogelijk moeten zijn.
Jonge kinderen (ongeveer 4 tot 6 jaar) hebben namelijk nog weinig last van schaamtegevoel, waardoor er gouden momenten ontstaan om met hen over seksualiteit te praten. Ze laten seksueel getint gedrag zien en stellen zonder blikken of blozen vragen over seksualiteit. Rond de leeftijd van 6 à 7 jaar ontstaat er schaamte, waardoor seksueel getint gedrag afneemt en kinderen minder bereid zijn om met volwassenen over seksualiteit te praten.
Bovendien geldt dat hoe eerder er met kinderen over seksualiteit (ook thuis) gesproken wordt, hoe minder beladen dit onderwerp wordt. Met als gevolg dat kinderen op latere leeftijd makkelijker over seksualiteit durven praten en meer openstaan voor gesprekken over dit onderwerp. Nog een voordeel van het geven van rsv op jonge leeftijd is dat dit leidt tot het uitstellen van de seksuele carrière (de ontwikkeling van volwassen seksueel gedrag).
Zoals gezegd dienen leerkrachten zo open mogelijk te zijn in het geven van rsv. Dat geldt ook voor het beantwoorden van seksueel getinte vragen. Juist als docenten voor de beantwoording naar ouders verwijzen of als ze de vragen sober beantwoorden, ontstaat er een beladen en spannende sfeer. Als kinderen vragen stellen waarop een leerkracht niet kan of wil ingaan, dient hij uitleg te geven waarom de vraag niet beantwoord wordt.
Wellicht dienen scholen het voortouw te nemen in rsv. Veel ouders vinden het namelijk moeilijk om de seksuele ontwikkeling van hun kind adequaat te begeleiden. Als de school het voortouw neemt, geeft dat ouders aanknopingspunten om met hun kind over seksualiteit te praten. Daarnaast kan de thuissituatie zo zijn dat het niet mogelijk is om kinderen voldoende bagage mee te geven op dit terrein. De school is dan de plek waar kinderen deze kennis meekrijgen.
De basisschool is een instituut waar kinderen onderwijs krijgen. Mijns inziens valt ook het ‘technische gedeelte’ van rsv onder onderwijs. Als het goed is bezitten leerkrachten de juiste kennis en zijn ze didactisch gezien vaardig om ook de ‘technische informatie’ op een goede wijze over te dragen.
De auteur is masterstudent onderwijskundig ontwerp en advies.