Goede werken
In het interview met Ruud van Eijle in RD 26-11 stelt deze dat we op de oordeelsdag geoordeeld worden op onze diaconale zorg. „Hebben we de gevangenen bezocht, de armen geholpen, de hongerigen gevoed?” Het is echter geen Bijbelse gedachte dat men door voldoende aandacht voor armen en verdrukten het Koninkrijk zal beërven en veroordeeld zal worden indien men te weinig van die goede werken op zijn rekening heeft staan. De zaligheid is uitsluitend door geloof in Jezus Christus.
Wie worden er dan bedoeld met de ”broeders” in de gelijkenis van de schapen en de bokken in Mattheüs 25 – waarop Van Eijle kennelijk doelt? Het antwoord op die vraag vinden we in Mattheüs 12 en Mattheüs 10. In Mattheüs 12:46-50 zegt de Heere Jezus: „Zo wie de wil van Mijn Vader doet Die in de hemelen is, die is Mijn broeder en zuster en moeder.” Het is dus onjuist om te veronderstellen dat de Heere de armen en behoeftigen als Zijn broeders beschouwt. Een arme die Hem afwijst is Zijn broeder niet, een onverschillige rijke evenmin. Wie de wil van Zijn Vader doet, die is Zijn broeder.
En in Mattheüs 10:40-42 zegt de Heere Jezus als Hij Zijn discipelen uitzendt: „Die u ontvangt, ontvangt Mij en die Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. (…) En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleen een beker koud water in de naam van een discipel, voorwaar Ik zeg u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.” De overeenkomst met de woorden in Mattheüs 25 maakt ons duidelijk dat de broeders discipelen zijn die de Heere in die toekomstige dagen zal uitzenden. Hoe men hen ontvangt, zal beslissen over de vraag of men een schaap of een bok zal zijn.
J. Ph. Buddingh
J. v.d. Heijdenstraat 17
3817 JE Amersfoort