Kleding op maat gemaakt door de Turkse kleermaker
De Nederlandse kleermaker sterft uit. Zijn plaats wordt ingenomen door allochtone ambachtslieden. Vooral de Turkse kleermakers verwierven naam. „Laatst had ik een meneer die voor 6 euro een jas bij de kringloopwinkel had gekocht. Voor 15 euro heb ik de mouwen korter gemaakt.”
De deur van de winkel staat uitnodigend open. Aan de wand hangt het ingelijste ”Terzilik Diplomasi” van Asim Gözegir, grondlegger van Özden Fashion. Zijn 60-jarige weduwe verhaalt in gebrekkig Nederlands hoe hij als 7-jarige jongen zijn oom al hielp. „Twaalf jaar hij is beginnen die kleding maken zelf.”
In 1991 startte Asim in Nederland zijn eigen bedrijf, samen met zijn echtgenote. Sinds 2000 is zoon Kemal (30) eigenaar van de zaak in de Amsterdamse wijk Zeeburg. Zijn opleiding kreeg hij aan huis. Formeel is Özden Fashion een eenmansbedrijf, maar zo nodig kan de Turkse kleermaker het personeelsbestand fors uitbreiden. Zijn moeder, die hem een groot deel van de dag gezelschap houdt, beheerst het ambacht niet minder dan hij. Twee oudere broers, werkzaam in het onderwijs en de transportsector, springen als het moet in de avonduren en op zaterdag bij. De vraag wat ze daarvoor krijgen, noemt Kemal typisch Nederlands. „Wij vragen binnen de familie geen geld van elkaar.”
De snelle toename van het aantal Turkse concurrenten verklaart de Amsterdamse kleermaker uit het verscherpte toezicht op de textielbranche. „Tot 2000 waren er in Nederland veel illegale ateliers waar confectiekleding werd gemaakt. Toen de eigenaren de Belastingdienst op bezoek kregen, is een groot deel met dat werk gestopt en in de kledingreparatie gerold.”
De grootwinkelbedrijven in de kledingbranche laten het meeste herstelwerk in Oost-Europa verrichten, met name Polen. Met vrachtwagens vol brengen ze het textiel ernaartoe, het genaaide goed gaat mee terug. Gözegir werkt voornamelijk voor particulieren. Een enkele keer doet hij een klus voor een groothandel. Vaak gaat het om het herstellen van een kleine productiefout. „Bijvoorbeeld een verkeerd ingenaaid labeltje. Voor zo’n kleinigheid sturen ze niet de complete vracht terug. Toevallig heb ik nu zo’n opdracht. Dan heb ik echt hulp nodig.”
Met het werken voor winkels heeft hij slechte ervaringen. „Het moet altijd snel. Bij particulieren kan ik zelf mijn tijden bepalen. Ze kunnen bij ons terecht voor alle soorten naaiwerk.” Ter illustratie legt hij een broek op tafel. De eigenaar kocht een pak waarvan het jasje prima zat, de pantalon niet. „Die gaan we helemaal verbouwen. Niet iedereen heeft het ideale model.” Door een batterij gespecialiseerde naaimachines kan hij snel en efficiënt werken. Van de vijf concurrenten in Zeeburg heeft hij weinig last. „De mensen hier weten dat ik kwaliteit lever.”
Het publiek is afkomstig uit alle maatschappelijke lagen. „Laatst had ik een meneer die voor 6 euro een jas bij de kringloopwinkel had gekocht. Voor 15 euro heb ik de mouwen korter gemaakt. Maar ik heb ook een spijkerbroek van 1000 euro onder handen gehad. Ja, die bestaan.” Voor uitbreiding voelt hij niet. „Ik verdien aardig de kost en blijf lekker zonder personeel werken. Dat voorkomt hoofdpijn.”
De Rotterdamse Mehmet Yigit (42) heeft meer ambitie. Zijn vrouw staat in het winkeltje onder zijn woning in Krimpen aan den IJssel. Zelf werkt hij, samen met werknemer Ramazan Şasmaz, in de vestiging aan het Marinus Bolkplein in Rotterdam-Alexanderpolder. Onlangs opende hij een derde zaak, in het Alexandrium Shopping Center, een van de grootste winkelcentra van Nederland.
In 1990 kwam de kleermakerszoon naar Nederland. Aanvankelijk verdiende hij de kost als lasser, op verschillende scheepswerven. Door de malaise in de scheepsbouw raakte hij in 2002 werkloos. Op advies van zijn broer, ook kledingreparateur, pakte hij na een halfjaar zijn oude stiel op. Met succes.
Dat alle Turkse kleermakers kwaliteit leveren, is volgens Yigit een misvatting. Ook onder zijn volksgenoten valt het niet mee om goede vaklui te vinden. Van hen die het ambacht wel beheersen, kiest een deel voor een ander beroep. Tegenover de vaklui die niet willen, staan de beunhazen die wel van start gaan. „Voor een lage prijs, maar niet goed. Verderop is ook weer iemand begonnen. Hij maakt pantalons korter voor 5 euro. Ik zeg tegen die mensen: Niet zo doorgaan, anders werk je gratis. Een pantalon kost mij vijftien minuten. Losmaken, afknippen, naaien. Dat kan niet voor 5 euro.”
Rotterdamse kledingwinkels maken dankbaar gebruik van Yigits deskundigheid. Het zijn er inmiddels een kleine tien. Trots somt hij ze op. „Esprit, Steps, M&S Mode, Image Deux, Van Genderen, Van Linschoten…” Zijn succes verklaart hij uit de kwaliteit die hij levert. En zijn klantvriendelijke houding. „Bij oude mensen haal ik de kleding op en breng die weer weg. Waarom niet?”
In tegenstelling tot zijn Amsterdamse collega Gözegir maakt Yigit ook compleet nieuwe kleding. Een maatkostuum voor 200 euro, exclusief de stof. Door de economische crisis nam de vraag naar nieuwe kleding af, maar het aanbod aan herstelwerk groeit. Daar komt bij dat steeds minder vrouwen de kunst van het naaien beheersen. Van het goedkope stofje dat ze kopen moet buitenshuis een rok, jurk of vestje worden vervaardigd. Bij voorkeur door een allochtone kleermaker, die is goedkoop.
De Rotterdamse ambachtsman verwacht niet dat zijn nu nog jonge kinderen het bedrijf zullen overnemen. Dat stimuleert hij ook niet. In tegendeel, hij laat hen bijles volgen. Dan hebben ze later meer mogelijkheden. „Maar lukt studie niet, dan kunnen ze nog altijd in zaak.”
De Turkse kleermaker kreeg een nationaal gezicht door Zekeriya Gümüs. In zijn atelier op de hoek van de Amsterdamse Frans Halsstraat en Gerard Doustraat verstelde hij broeken en jassen van Mokumers, tot zijn omstreden uitwijzing in 1997.
Inmiddels heeft Gümüs een leger vakgenoten in Nederland, vooral in de grote steden. Exacte cijfers kan het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) niet verstrekken. Volgens HBA-medewerker Hugo Wink is de Branchevereniging voor Kledingreparatie en Veranderbedrijven (BKV) „op sterven na dood.” Dat wordt bevestigd door Gerard Leenders, bureausecretaris van de branchevereniging maar zelf niet in de sector werkzaam. Het aantal leden is gedaald tot zo’n dertig, een bestuur is er niet meer.
De komende jaren hoopt Leenders in samenwerking met het HBA de club nieuw leven in te blazen. Makkelijk zal dat niet zijn. „Behalve professionele bedrijven zijn er nogal wat die het ambacht op een zolderkamertje of aan de eetkamertafel uitoefenen. Dat zijn niet direct ondernemers die zich sterk maken voor een branchevereniging.” De allochtone kleermakers hebben daar nog minder mee. „Daardoor is er geen enkel prijsbeleid”, weet Leenders. „Waar de een 20 euro voor rekent, vraagt een ander 5 euro voor.”
Bij het HBA zijn zo’n duizend bedrijven bekend die zich met kledingreparatie bezighouden. „Van Gouden Schaarachtige winkeltjes tot mensen die in een achterkamertje bezig zijn”, vat Hugo Wink samen. Pakweg 40 procent heeft een niet-Nederlandse naam, maar dat zegt weinig. Veel uitheemse kleermakers zetten een bestaand bedrijfje onder de oude naam voort. „Het is heel moeilijk om enig zicht op deze branche te krijgen”, verzucht de medewerker van het Hoofdbedrijfschap Ambachten.
Een deel van ’s lands kleermakers is aangesloten bij franchiseorganisatie De Gouden Schaar. Ali Ozkaya, eigenaar van De Gouden Schaar aan de Wittevrouwenstraat in Utrecht, schat dat de helft van de franchisenemers van Turkse komaf is. Ook de Afghanen zijn goed vertegenwoordigd in het gilde van de kleine kleermakers. Nederlandse collega’s kent Ali Ozkaya niet. „Die zijn volgens mij uitgestorven.”