Tekst ”bij de gratie Gods” is meer dan een overblijfsel
Een mooi overblijfsel, noemde premier Rutte de tekst ”bij de gratie Gods” vorige week. Een volkomen misplaatste uitdrukking, vindt rabbijn Lody B. van de Kamp. Het aanhalen van Gods naam is geen „overblijfsel.”
Bij het tot stand komen van wetgeving in Nederland siert de naam van de Eeuwige de aanhef van iedere wetstekst. „Wij Beatrix, bij de gratie G’ds”, luidt de formulering.
Zoals wel vaker in het verleden is hierover in Den Haag opnieuw de discussie op gang gekomen. Handhaven wij deze verwijzing naar de betrokkenheid van de Eeuwige met ons staatsbestel of laten wij deze sneuvelen in de onophoudelijke strijd over de scheiding tussen kerk en staat?
Op dit moment lijkt alles bij het oude te blijven. De tekst blijft gehandhaafd. Net als de woorden „G’d zij met ons” die in de rand van het 2 eurostuk gegraveerd staan. En net als de bede in de Troonrede.
Premier Rutte noemt het handhaven van de naar de Eeuwige verwijzende inleidende tekst van een nieuwe wet „een mooi overblijfsel. Laat mensen zich maar afvragen: Hoe zit dat precies? Waar komen die woorden vandaan? Dat zet mensen aan het denken.”
Op zich heeft Rutte gelijk. Want we hebben het hier over oude gebruiken. De tekst op de euromunt dateert al van lang voordat we de euro kenden. In 1816 werd de Nederlandse munt al voorzien van deze regel. Maar ook daarvoor, tijdens de Bataafse Republiek, werden randen van munten gesierd met vergelijkbare inscripties.
Mooie gewoonte
In de uiterste rechterbovenhoek van brieven en overige correspondentie binnen de Joodse gemeenschap staat vaak een Hebreeuwse afkorting. Deze bestaat meestal uit twee en soms uit drie kleine lettertjes. Deze afkorting duidt op de tekst: „Geprezen is Zijn naam” of op de tekst: „Met de hulp van Hij Die in de hemel zetelt.”
Dit gebruik om een lofprijzing te richten aan G’d of Zijn Hulp aan te roepen, ook bij het schrijven van een brief, is niet iets van een archaïsche gewoonte. Het is binnen de Joodse gemeenschap een alledaagse traditie. Net zo alledaags als het aanbrengen van de mezoeza, het perkamenten rolletje op de deurposten met de Bijbeltekst uit Deuteronomium: „U zult het woord van de Eeuwige schrijven op de posten van uw deuren en van uw poorten.” Met dit gebruik geeft het Jodendom aan dat wij de plicht hebben om te benadrukken dat wij ons bewust zijn van G’ds aanwezigheid, altijd en overal.
Niet zo lang geleden vertelde iemand op de radio dat hij zich van heel vroeger herinnerde dat er bij hem in buurt Joodse kinderen woonden. Die kinderen spraken altijd, als ze iets aten of dronken, een lofzegging uit. Of het nu om een glaasje water ging of om een snoepje, altijd prevelden ze, maar dan in het Hebreeuws: „Geprezen bent U, Eeuwige, onze G’d, Koning van de wereld door Wiens woord alles ontstaan is.” De man voor de radio verzuchtte: „Wat was dat een mooie gewoonte. Wat is het toch jammer dat dit niet meer bestaat.”
Ik heb de man gebeld. Met de boodschap dat dit gebruik helemaal niet verdwenen is werd hij gerustgesteld. Ik vertelde hem dat het nakomen van deze plicht om de Eeuwige op die manier door zulke lofzeggingen te prijzen ook nu nog voor Joodse kinderen (en volwassenen) een dagelijks bezigheid is. Hij was helemaal blij.
Verbintenis
De minister-president noemt de tekst ”bij de gratie G’ds” een mooi overblijfsel. Mag ik zo vrij zijn om onze premier te corrigeren? Dit is geen ”overblijfsel”. Voor de religieuze gemeenschap is het een onderdeel van de invulling van een visie op het dagelijks leven. Net zo als de mezoeza aan de deurpost of de kleine lettertjes boven aan de brief.
De steun van de premier om de tekst ”bij de gratie G’ds” te handhaven lijkt plezierig. Zeker nu die steun zo onverwacht uit de hoek van de VVD komt. Toch geeft hij, juist vanwege de formulering, reden tot zorg.
„Een mooi overblijfsel” is wat de mij betreft een volkomen misplaatste uitdrukking. Het aanhalen van de naam van de Eeuwige is geen overblijfsel. Het is een uiting van geloofsovertuiging, van belijden. Het is een verbintenis tussen het leven hier op aarde en het gezag van de Allerhoogste. En dat is het voor christenen, Joden en iedereen in Nederland die in de Eeuwige en Zijn gezag gelooft. Het lijkt mij dat het religieuze deel van onze samenleving dan ook niet blij moet zijn met een dergelijke steunbetuiging van onze regeringsleider.
Handhaven zeker, maar dan vanuit eigentijdse overwegingen. Religieuzen in onze samenleving leven, mét hun gebruiken en hun gewoonten, binnen de 21e eeuw, net als de overige landgenoten. Zij laten zich niet als een groepering uit vroegere eeuwen in de hoek van de samenleving zetten. Is het niet de hoogste tijd dat de kerken en de christelijke politieke partijen zich tegen een dergelijke kwalificatie verzetten?
De auteur is orthodox-joods rabbijn en lid van de stadsdeelraad in Amsterdam-Zuid voor het CDA.