Commentaar: Stervenszorg
Dat het voor oppositiepartijen niet meevalt de op Prinsjesdag gepresenteerde departementsbegrotingen te verbouwen, is inmiddels wel duidelijk. De stemmingen over de begroting van Volksgezondheid, deze week, vormden daarop geen uitzondering. Diverse fracties brachten in totaal 37 moties in stelling. Slechts zeventien kregen voldoende steun.
Drie van de aangenomen moties hadden betrekking op het persoonsgebonden budget (pgb), een subsidieregeling waarmee patiënten thuiszorg kunnen inkopen. Deze regeling gaat op de schop. Met name de aangekondigde korting van 3 procent op de pgb-tarieven baarde de Kamer zorgen. Een meerderheid wil dan ook dat staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten voor 1 december duidelijk maakt hoe kleinschalige, vaak door enthousiaste ouders opgezette wooninitiatieven blijvend vanuit het pgb-budget kunnen worden gefinancierd.
Dat deze motie met algemene stemmen werd aanvaard, is voor deze ouders een opsteker. De Kamer trekt zich het lot aan van ouders die hun gehandicapte kind liever dichtbij (laten) verzorgen in een vertrouwde omgeving dan in een grootschalige instelling veraf. Dat is een goede zaak.
De pleitbezorgers van goede, palliatieve zorg zullen de stemmingen met minstens zo veel interesse hebben gevolgd als de pgb-houders. Aan de orde was namelijk ook een oproep van SGP, CU, SP en PvvD voor het wegnemen van onnodige, financiële barrières in de stervenszorg. Terecht, want hoewel de meeste Nederlanders er de voorkeur aan geven thuis te overlijden, vindt 35 procent van alle jaarlijkse sterfgevallen nog altijd plaats in ziekenhuizen. De terminale zorg is daar niet optimaal.
Thuis sterven is met goede palliatieve zorg in veel gevallen mogelijk. Maar aan het thuis ontvangen van pijnbestrijdingsmedicatie hangt wonderlijk genoeg een prijskaartje, terwijl dit in het ziekenhuis wel wordt vergoed.
Het wegnemen van deze en soortgelijke knelpunten dient, zij het in een andere sector, hetzelfde doel als het veilig stellen van het pgb, namelijk het bevorderen van betaalbare keuzevrijheid. Als dat goed is geregeld hoeven terminale patiënten niet tegen hun zin in te overlijden tussen de slangen en de monitors.
Hoewel ook deze motie met algemene stemmen werd aanvaard, liet Veldhuijzen de palliatieve zorgsector zonder toezeggingen achter. Een termijn waarbinnen zij met verbeterplannen zou komen, noemde zij niet, maar daarom was ook niet gevraagd. Zij liet wel weten de palliatieve zorg belangrijk te vinden. „Ik kom uit de zorg, heb hiervoor steeds benadrukt dat palliatieve zorg een laatste aspect is van de reguliere zorg en zal dat blijven doen”, was haar niet-bruuskerende, maar wel ontwijkende boodschap. Als het bij die woorden blijft, schiet de palliatieve zorgsector daar weinig mee op.
Goede palliatieve zorg is zeker nog niet overal in 24 uursvorm beschikbaar en de financiering is nog te veel versnipperd, zo klaagt de sector al jaren. Iets meer bevlogenheid had de bewindsvrouw, die als universitair docent de module palliatieve zorg opnam in de huisartsenopleiding, zeker niet misstaan.