Herkenning in de tranen van Jeremia

Zijn bewogenheid met, in zijn eigen woorden, de nood van land en volk klinkt door in elke zin die hij optekent bij het schrijven van een pamflet, brochure of open brief. Teun van der Weijden (62), die als eerste het idee opwierp voor een nationale synode, ziet vurig uit naar kerkelijke eenheid en een nationaal réveil. „Ik herken mij in de profeet Jeremia. Hij was een man die veel huilde.”

Ben Tramper
19 November 2010 10:29Gewijzigd op 14 November 2020 12:35
Teun van der Weijden. Foto RD, Anton Dommerholt
Teun van der Weijden. Foto RD, Anton Dommerholt

Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn. Het antwoord van Van der Weijden op de vraag of hij bereid is tot een persoonlijk vraaggesprek blijft even uit. „Dit is voor mij”, zegt hij dan, „een gebedsverhoring.”

De afspraak om elkaar te ontmoeten is snel gemaakt. Een week later vertelt Van der Weijden in zijn woning in Dordrecht dat zijn wens om een interview vorige maand rees toen hij een pamflet verspreidde onder leden van de Eerste en de Tweede Kamer. „Het was mijn gebed: Heere, wat zou het mooi zijn als ik deze boodschap aan een breder publiek kenbaar zou kunnen maken. Tot mijn verwondering ging niet lang daarna de telefoon.”

Maar misschien wacht u wel een kritisch gesprek waarin u niet kwijt kunt wat u kwijt wilt.

„Ik heb er alle vertrouwen in. U mag mij alles vragen. Over mijn persoon, over mijn boodschap. Die twee hangen overigens nauw samen. Ik ga geen enkele vraag uit de weg, ook geen kritische.”

Hoe gaat u om met kritiek?

„In de afgelopen 33 jaar waarin ik de Heere Jezus mag kennen, heb ik heel wat te verstouwen gekregen. In het verleden schoot ik vrijwel meteen in de verdediging, tegenwoordig niet meer. Ik hoef het niet voor mijzelf op te nemen, dat doet God Zelf. Hij zorgt voor mij.

Dat laatste betekent niet dat ik opmerkingen over mijn doen en laten onverschillig van de hand doe. Het tegendeel is waar. Ik ga er altijd mee naar de Heere. Dan vraag ik: „Is het inderdaad zo dat ik iets heb gezegd wat niet in de haak was?” Zelfreflectie is belangrijk.

Ik heb mensen ook wel schuld beleden. Omdat m’n uitspraken te scherp waren. Of te veroordelend. Dan schreef ik mensen af als ik hoorde dat zij op vakantie gingen. Want ja, dat kon toch niet gepaard gaan met genade. Later zag ik in dat ik daarin bepaald geen gelijk had en dat ik zoiets niet had mogen zeggen.”

Bent u streng voor uzelf?

„Strenger voor mijzelf dan voor anderen. Dat zeg ik uit de grond van m’n hart. Ik ben niet snel tevreden over mijn levenswijze. Meer dan eens opper ik de vraag: „Heere, ik ben Uw kind, dat heeft U mij Zelf gezegd. Maar ben ik ook Uw volgeling, Uw vriend en vertrouweling?”

Ik verlang ernaar dat te zijn. In m’n hart kom ik dagelijks allerlei begeerten tegen. Daar wil ik tegen strijden. Met de kracht van God. Ik ben al blij als ik de begeerlijkheden niet voed en er verdriet over heb. Onmatigheid ligt zomaar op de loer: een koekje, een snoepje. Het lijkt onschuldig, maar Gods Woord zegt dat we matig zullen zijn.”

U bent bekend om uw pamfletten en brieven waarin u oproept tot bekering. Sinds wanneer hebt u het op uw hart om brochures en pamfletten over de tijdgeest en de noodzaak van verootmoediging te schrijven?

„Dat is vanaf de dag dat ik tot geloof kwam. Dat gebeurde heel radicaal. Op 17 april 1977. Ik zat op zondagochtend in de kerk tijdens een dienst van de Nederduits-hervormde vereniging Calvijn in Dordt.

Al geruime tijd zat ik verstrikt in de gedachte dat ik de zonde tegen de Heilige Geest had gedaan. Ik wist niet meer hoe ik ooit bekeerd zou worden. Nóg hoor ik voorganger G. J. Edelman de vraag stellen: „Is hier iemand die wil worden bevrijd van zijn ongerechtigheid en eigengerechtigheid?” Mijn hart riep: „Ja, Heere, ik.” Op datzelfde ogenblik viel de last van zonden waaronder ik gebukt ging, van me af. Toen ik thuiskwam vroeg mijn vrouw, die op de kinderen had gepast: „Wat is er met jou gebeurd?” Ik zei: „God heeft me mijn zonden vergeven. Allemaal.”

Diezelfde middag bond God de nood van land en volk op mijn hart en gaf Hij mij een vurig verlangen naar kerkelijke eenheid.”

Hoe ging dat toe?

„De Heere bepaalde mij krachtig bij de geschiedenis van de volkstelling van David. Daarmee bracht hij het volk van Israël in gevaar. Zoals de Heere hem persoonlijk schuldig stelde, zo stelde de Heere ook mij medeschuldig aan het verval van ons land. Net als de profeet Daniël bad ik niet langer: Zíj hebben gezondigd. Maar: Wíj hebben gedaan wat kwaad is in Uw oog.”

De nood weegt u zwaar, schrijft u keer op keer. Hoe zwaar?

„Bijna dagelijks bid ik: Heere God, mag er verandering komen, een verandering die bij het volk begint. Ik herken mij in de profeet Jeremia, in zijn leven, zijn klachten, zijn karakter. Vorig jaar deed een broeder mij een boek cadeau. Hij zei: „Ik heb het op mijn hart je deze roman te geven.” „Ik ben benieuwd”, reageerde ik. ”Jeremia, de man die huilde”, zo luidde de titel. Ik ben nooit zo romanachtig. Maar dit boek heb ik in één adem gelezen.”

Huilt u zelf veel?

„Minder dan in het verleden. Maar het grote verdriet is gebleven. De onderlinge verdeeldheid tussen broeders van hetzelfde huis drukt mij terneer, zodanig dat ik mijn tranen soms de vrije loop laat. Gisteravond overkwam me dat nog. Ik had een debatavond bijgewoond over de Herziene Statenvertaling. Daar beluisterde ik verschillende visies. Dat is niet het ergste. Het allerergste is dat een kwestie als deze laat zien waar het in de kerk zo schrijnend aan ontbreekt: de broederlijke liefde. Dan kan ik onderweg naar huis niet anders dan wenen vanwege de breuken die er zijn geslagen.

Vanmorgen werd ik gedrongen de geschiedenis van Davids krijgsheren Abner en Joab te lezen. „Zal dan het zwaard eeuwig verteren?” Die uitroep van Abner trof mij. Zal de onverdraagzaamheid dan nooit ophouden?”

Wat denkt u?

„In 1995 kreeg ik een droom waarin ik Nederland getroffen zag door een watersnood. Daar heb ik ruchtbaarheid aan gegeven. Dat moest ik doen. Om ons volk te waarschuwen: wie God verlaat, krijgt God tegen Zich. Kort samengevat is en blijft mijn boodschap voor Nederland: als we ons niet bekeren tot de levende God, zal het oordeel volgen. Dat zei ik dertig jaar geleden, dat zeg ik vandaag de dag.

Ik ga niet zover om te verkondigen: God zal Nederland verlaten. Ik ken broeders die dat geloven. Volgens hen zijn de oordelen onafwendbaar. Zelf ben ik ervan overtuigd dat er, misschien te midden van de oordelen, een keer ten goede komt. Dat heeft God mij beloofd. Er zál een herleving komen.”

Hoe weet u dat zo zeker?

„Heel eenvoudig: in de tijd dat ik vaak in tranen was vanwege het verval van de kerk, heeft de Heere mij bemoedigd met enkele beloften. Eén ervan is opgetekend door Jeremia: „Bedwing uw hart van geween, en uw ogen van tranen, want er is loon voor uw arbeid, en er is verwachting voor uw nakomelingen.” Dat is zo mooi, zo rijk. Daar pleit ik ook op.”

Mag die belofte zo rechtstreeks op de kerk in Nederland worden toegepast? Zij staat er allereerst voor Israël.

„Begrijp me goed: ik ben geen voorstander van de vervangingstheologie, integendeel. Wel ben ik sinds een jaar of tien ervan overtuigd dat ons volk behoort tot de tien verloren stammen van het Huis van Israël. U weet: Juda staat voor het Joodse volk, afstammend van Juda en Benjamin. Het heeft na de ballingschap zijn identiteit weten te bewaren. De inwoners van Efraïm zijn onder de heidenen verstrooid en zijn erin opgegaan. Nederland maakt er deel vanuit. Daar ben ik zeker van.

Hoe dan ook, ik geloof dat Gods Geest zo’n belofte uit het Oude Testament op het hart van Zijn kinderen kan drukken met het oog op de situatie van land, volk of gezin.”

Is dat, als dat gebeurt, niet strikt persoonlijk? De Bijbel zegt dat elk volk dat God dient, wordt gezegend; niet dat die zegen zonder meer voor Nederland geldt.

„Dat is waar. Toch ben ik ervan doordrongen dat de Heere Zijn kinderen iets bekend kan maken dat ook betekenis heeft voor anderen.”

Van veel voorzeggingen moet achteraf worden vastgesteld dat ze op fantasie berustten.

„Zeker, dat erken ik voluit. Ik begrijp de huiver voor allerlei voorspellingen. Die deel ik. Maar tegelijk zeg ik: met het badwater mogen we niet het kind weggooien. Er is valse profetie. Mee eens. Maar er is ook profetie die door de Heilige Geest wordt gewerkt.”

Ziet u zichzelf als een profetische figuur?

„Moeilijke vraag. Als hij mij wordt gesteld, dan antwoord ik altijd dat ik nooit heb getwijfeld aan m’n roeping uit Jeremia 1: „Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, om uit te rukken en af te breken, en te verderven, en te verstoren, ook om te bouwen en te planten.” Die woorden geven weer welke taak God op mij heeft gelegd. Daar kan ik eenvoudigweg niet onderuit.”

Uw gereformeerde vrienden zeggen dat een roeping tot een bediening niet alleen een subjectieve, maar ook een min of meer objectieve kant heeft: zij moet door de kerk worden erkend. Hoe gaat u daarmee om?

„Ik ben zelf voor een ambtsopvatting waarbij er ruimte is voor de vijfvoudige bediening die we in het Nieuwe Testament aantreffen: die van apostel, profeet, evangelist, herder en leraar. Tot nu toe mis ik in de kerk openheid voor de profetische bediening, al zie ik gelukkig onder diverse gemeenten op dit punt een kentering ontstaan. Mensen die de nood van het land op het hart gebonden kregen en zich van Godswege gedrongen voelen daarover te spreken, worden minder snel afgewezen.”

U waarschuwt al vele jaren voor oordelen als bekering uitblijft. Toch lijkt alles bij het oude te blijven. Hoe gaat u daarmee om?

„U zegt het precies goed: lijkt. Want bij alles wat pijn doet, zie ik ook het werk van de Heere. Hij gaat door. Dat geeft mij hoop. Het werk van stichting Heart Cry is voor mij een lichtpunt. Ik denk in dit verband aan goede initiatieven van het Evangelisch Werkverband in de Protestantse Kerk in Nederland. Ik ben het niet in alles met deze organisatie eens, maar dat hoeft ook niet.

Veel kerkmensen geloven wel in God, maar kennen Jezus niet. Het gaat erom dat zij Hem aanvaarden als hun Zaligmaker. Dat is het eerste. Wie de Naam van Jezus belijdt, is voor mij een broeder of zuster. Zonder meer. Daarna komt er ruimte voor een liefdevol gesprek over bijzaken en oneffenheden in elkaars levensstijl.”

Waar ligt voor u de grens als het gaat om de gemeenschap der heiligen? Bij de gereformeerde belijdenis?

„Zo stellig zeg ik het niet. De belijdenisgeschriften zijn voor mij waardevol, maar ik stel ze niet op één lijn met de Bijbel. De Dordtse Synode heeft zich wat mij betreft al te zeer willen uitspreken over zaken die ons verstand te boven gaan. Daarom zou ik graag kerkbrede bezinning willen op de Dordtse Leerregels.

Mijn vurig verlangen is de eenheid onder de kerken. Het zou toch geweldig zijn als al de christelijke gemeenten in de wijk waarin ik woon, op zondag samen optrekken en dat de voorgangers probleemloos overal kunnen voorgaan?”


Levensloop Teun van der Weijden

Teun van der Weijden (Dordrecht, 1947) groeide op in een kerkelijk gezin dat meeleefde met de Nederduits-hervormde vereniging Calvijn in Dordrecht. Al jong ging hij aan de slag bij de Amsterdamse Bank. Hij bleef er tot 1993. Van der Weijden was anderhalf jaar voorganger bij Calvijn in Dordrecht. Tegenwoordig gaat hij regelmatig voor in evangelische gemeenten en sabbatsvierende gemeenten. Vier jaar geleden opperde hij het idee voor een nieuwe nationale synode, een bijeenkomst van verootmoediging voor alle kerken van Nederland. Van der 
Weijden is gehuwd, vader van 7 kinderen en groot­vader van 23 kleinkinderen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer