De Walcherse Artikelen: het vierde formulier van eenheid
MIDDELBURG – De Zeeuwen van Walcheren hadden het: „een soort vierde formulier van eenheid.” De werkgroep cultuurhistorie van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen belegde gisteren een rondetafelconferentie over de Walcherse Artikelen.
In november van het jaar 1693 keurde de classis Walcheren van de Zeeuwse gereformeerde kerk vijf zogenaamde leeruitspraken goed. De uitspraken gingen functioneren als een soort vierde formulier van eenheid, stelt drs. J. W. Veltkamp. Alle predikanten en proponenten van de classis Walcheren moesten van 1693 tot aan de invoering van het Reglement van het Hervormd Kerkgenootschap in 1816 hun handtekening eronder plaatsen.
De leeruitspraken behandelen verschillende thema’s: de plaats van de menselijke rede in het beoefenen van de theologie (eerste artikel), de eeuwige geboorte van Gods Zoon (tweede artikel), de rechtvaardiging door het geloof (derde artikel), de toerekening van Adams zonde en van Christus’ gerechtigheid (vierde artikel) en het bestaan en de invloed van geestelijke wezens op de mens en zijn wereld (vijfde artikel).
Drs. Veltkamp, gereformeerd vrijgemaakt (leger)predikant in Almere, hoopt volgend jaar op de leeruitspraken te promoveren aan de Theologische Universiteit in Kampen (Broederweg). De Walcherse Artikelen zagen vijf keer eerder het levenslicht. De eerste keer was in 1701 in Middelburg door de predikant Jacobus Leydekker. De laatste keer, in 1937, verzorgde ds. G. H. Kersten een uitgave. Drs. Veltkamp onderzoekt de artikelen tegen de achtergrond van de vroege verlichting. Hij gaat niet in op de receptiegeschiedenis.
Volgens de predikant worden de diverse gereformeerde theologen uit de zeventiende eeuw „te kwistig” voorzien van uiteenlopende kwalificaties. „Je had Gisbertus Voetius en Johannes Coccejus die beiden hun volgelingen hadden. Maar er waren zo veel verschillende theologen en over welke periode heb je het?”
Op de rondetafelconferentie vraagt drs. Veltkamp bijzondere aandacht voor een derde stroming in de zeventiende-eeuwse gereformeerde theologie, de zogeheten ”theologia traditiva”; „een stroming die ongetwijfeld de voetiaanse richting meer naderde dan de coccejaanse, maar die wel een aantal kenmerken had waarmee deze zich van de andere twee onderscheidde. Het was juist deze theologia traditiva die, boven de voetiaanse en de coccejaanse tegenstellingen uit, in staat was leeruitspraken te formuleren waarin alle gereformeerde theologen zich konden vinden, coccejanen evenzeer als voetianen”, aldus de predikant.
Met Johannes Hulsius als belangrijkste theoloog achter de artikelen moet volgens drs. Veltkamp de mening afgewezen worden dat de artikelen voetiaans en dus anticoccejaans zouden zijn. Het ging bij de artikelen om grotere zaken dan de conflicten tussen voetianen en coccejanen, stelt hij. „Hun twisten vielen binnen de grenzen van de orthodoxie. Bij het opstellen van de artikelen in 1693 ging het echter om heterodoxe stellingen; opvattingen die buiten de grenzen van de orthodoxie vielen.”
Verweer
Panelleden dr. J. Zwemer en dr. A. Th. Boone stellen vragen over deze zogeheten derde stroming die de verschillende bloedgroepen van voetianen en coccejanen zou verenigen. Historicus J. Zwemer citeert Leszek Kolakowski. Deze Poolse filosoof was van mening was dat het coccejanisme de calvinistische theologie probeerde verzoenen met denkbeelden van onder anderen Descartes.
Zwemer: „Door deze denkbeelden te assimileren, probeerde het coccejanisme het antireligieuze potentieel ervan de neutraliseren. Het voetianisme daarentegen probeerde de politieke, economische en doctrinaire positie van de kerk te versterken. Het moet daartoe echter toegeven aan kritiek vanuit de beweging van het niet-confessionele spiritualisme dat opgeld doet en dat ook de betreffende tijdgeest ademt. Het voetianisme heeft geen verweer tegen zulke individualistische tendenzen die onderhuids aanwezig zijn in de gereformeerde traditie en bestrijdt die door de nadruk te leggen op de strenge handhaving van duidelijk zichtbare regels.”
Volgens historicus dr. Boone is de omweg van de theologia traditiva niet nodig om te laten zien dat de theologische onderbouwing en redeneertrant van de tekst van de Walcherse Artikelen met name gebaseerd is op citaten uit de Bijbel en de belijdenisgeschriften. „Ligt het niet in de aard van een confessioneel document om juist die bronnen te kiezen die het meeste draagvlak hebben in de kerk, namelijk de Bijbel zelf en de belijdenisgeschriften?”
Gemeentearchivaris drs. H. Uil vindt dat drs. Veltkamp de rol van de classis Walcheren overschat in het beïnvloeden van het beroepingswerk. „De classis stond hier vaak machteloos tegenover de overheid. En waarom zijn de Walcherse Artikelen niet door de andere drie classes overgenomen? Zou de Walcherse actie ook niet moeten worden gezien als een strategische positiebepaling om de voetiaanse hegemonie stevig te verankeren, zonder zich af te zetten tegen het coccejanisme?” Uil vindt verder dat de theologia traditiva niet zozeer een stroming is, maar „hooguit een ligging binnen het voetianisme.”
Front
Drs. Veltkamp benadrukt tegenover de panelleden dat de Walcherse Artikelen de Franse denkrichting van Waalse predikanten ademden, onder meer door de vraag naar de toerekening van Adams zonde, wat in Frankrijk een punt van discussie was.
„De auteur Hulsius was geen voetiaan maar eerder een buitenbeentje. De Walcherse Artikelen wilden voetianen en coccejanen bij elkaar houden om een front te vormen aangaande onderwerpen die in die tijd ter zake waren”, aldus drs. Veldkamp.
De classis Walcheren zocht volgens hem aansluiting bij de besluiten van de synoden van Zuid- en Noord-Holland. „Walcheren wilde zo breed mogelijk inzetten. Het ging om kwesties die in de hele Republiek kerkelijke aandacht kregen. Walcheren wilde niet op eigen houtje handelen, maar volgt het grotere verband van kerken. Filosoferen in de theologie leidt tot redeneren in de Godsleer, tot experimenteren in de leer van de verlossing en tot devalueren van de Schrift. Daarin was en is voor de gereformeerde theologie de actualiteit van de artikelen gelegen.”
Drs. Veltkamp: „Naar mijn oordeel zijn ze een geslaagde poging om de orthodoxe leer, vastgelegd in de drie bekende Nederlandse belijdenisgeschriften, voor eigen tijd te actualiseren en te operationaliseren.”