Geen rolstoel meer, maar voetbal
Een zeldzame hersenziekte die, zeker in milde vorm, goed te behandelen is. Dat is al uitzonderlijk. Dat kinderen met medicijnen kunnen opstaan uit hun rolstoel, maakt de aandoening helemaal bijzonder.
De erfelijke aandoening tyrosine hydroxylase deficiëntie (THD) openbaart zich al op jonge leeftijd. Baby’s tussen de zes en de negen maanden oud blijven duidelijk achter in de ontwikkeling; ze hebben moeite om rechtop te blijven zitten en met het draaien van de rug op de buik doordat de spieren in de romp te slap zijn.
De spierzwakte komt door een gebrek aan dopamine, een belangrijke signaalstof in de hersenen. Een defect enzym, tyrosine hydroxylase, veroorzaakt dit tekort. Het enzym zet normaal gesproken het aminozuur tyrosine om in L-dopa. Een ander enzym zet die stof om in dopamine.
De signaalstof stuurt in de hersenen bewegingen aan. Het dopaminetekort zorgt ervoor dat patiënten met THD een slecht ontwikkelde motoriek hebben, weet dr. ir. Marcel Verbeek, neurochemicus in het UMC St Radboud in Nijmegen. „Daarnaast is de stand van de ledematen vaak afwijkend doordat de spieren slap zijn of juist overmatig gespannen.” Ook kan de ziekte gepaard gaan met slaapproblemen en mentale achteruitgang.
De aandoening is zeldzaam. Wereldwijd zijn er nog geen honderd THD-patiënten bekend, in Nederland zo’n vijf tot tien. Verbeek vermoedt dat dit een ernstige onderschatting is, omdat maar weinig artsen de ziekte kennen. „Wanneer de aandoening niet wordt herkend, stelt een neuroloog wellicht een verkeerde diagnose.”
Belangrijk voor het vaststellen van de ziekte is dat deze niet kan worden aangetoond met bloed- of urineonderzoek. Alleen een ruggenprik kan uitsluitsel geven. „Dat klinkt als een ‘eng’ onderzoek, maar voor een neuroloog is het afnemen van hersenvocht via een ruggenprik een normale ingreep met een laag risico.”
Dopamine zelf is nauwelijks terug te vinden in het hersenvocht, maar wordt snel afgebroken tot HVA. „Dat afbraakproduct kunnen we wel aantonen in hersenvocht.”
THD-patiënten hebben een veel lagere concentratie HVA dan normaal. Om de ziekte met zekerheid vast te stellen, wordt genetisch onderzoek gedaan, waarbij de mutatie in het gen voor tyrosine hydroxylase wordt opgespoord. „Ondertussen begint al wel de behandeling met medicijnen.”
Patiënten slikken tabletten met L-dopa, dezelfde stof die ook parkinsonpatiënten krijgen. In de hersenen wordt L-dopa omgezet in het actieve dopamine. „Zo kunnen we het natuurlijk tekort compenseren. Iemand moet dit de rest van zijn leven innemen.”
Door de resultaten van de ruggenprik en van het genetisch onderzoek van diverse patiënten met elkaar te vergelijken, ontdekten de onderzoekers van het UMC St Radboud dat de ziekte twee varianten kent: een milde en een ernstige vorm. Bij de ernstige vorm zijn de eerste kenmerken vaak al direct na de geboorte zichtbaar, terwijl de milde vorm zich pas na maanden openbaart.
„Bij de milde vorm maken patiënten duidelijk minder dopamine aan, maar is die nog wel aanwezig.” Zij reageren goed en snel op behandeling met L-dopa.
„Bij de ernstige vorm meten we concentraties van bijna nul. Deze patiënten reageren veel moeizamer op de behandeling.” De hersenen van deze patiënten hebben tot op dat moment nooit dopamine gezien, zegt Verbeek. „Geef je de gebruikelijke dosering L-dopa, dan raken ze overprikkeld. Een baby die tot op dat moment slap en bewegingsarm was, raakt overstrest en gaat ongecontroleerde bewegingen maken.”
Het gevaar bestaat dat een arts die daar niet van op de hoogte is, de behandeling staakt omdat hij denkt dat het middel erger is dan de kwaal. „De oplossing is de hoeveelheid L-dopa te minimaliseren. Letterlijk beginnen met een snufje, en dit vervolgens langzaam opbouwen.” Toch blijft de behandeling vaak minder succesvol dan bij patiënten met de milde variant.
Patiënten kunnen zodra ze L-dopa krijgen soms indrukwekkende vorderingen maken, weet Verbeek. Nooit is hij het verhaal van Frank Lenselink vergeten (zie kader). „Eerst zat hij in een rolstoel. Later kon hij voetballen met zijn vriendjes.”
Te weinig signaalstof
Frank (21) loopt zelf naar de deur om open te doen en stelt zich voor. Het is moeilijk voor te stellen dat deze jongeman op 7-jarige leeftijd in een rolstoel zat en nauwelijks kon praten.
Moeder Lenselink vertelt hoe ze ontdekten dat Frank de zeldzame aandoening THD heeft. In 1995 ziet ze een programma van de TROS waarin het gaat over een THD-patiëntje. „Ik dacht: die symptomen lijken veel op die van Frank.”
Wanneer ze dit vermoeden met de kinderarts in Doetinchem bespreekt, verwijst deze door naar dr. J. Smeitink in Nijmegen. In het voorjaar van 1996 volgt onderzoek of Frank inderdaad de ziekte heeft. „Al jarenlang leverden onderzoeken naar stofwisselingsziekten, spierziekten en tal van andere aandoeningen nooit wat op. Ik had nu zoiets van: dan is er tenminste weer wat uitgesloten.”
Een paar weken na de ruggenprik komt het verlossende woord: Frank heeft THD. De jongen wordt opgenomen in het ziekenhuis voor nader onderzoek en op 12 april begint de behandeling met L-dopa. Hoe dat laatste zal verlopen, is heel spannend, zowel voor de arts als voor de ouders. „We kregen te horen dat we rekening moesten houden met een dramatische verbetering binnen 24 uur.” Een halfuur nadat Frank de eerste capsule heeft ingenomen, staat dr. Smeitink alweer aan zijn bed. Binnen een paar uur kan hij los zitten. Hij krijgt mimiek in zijn gezicht, in plaats van een strak gelaat. Na 24 uur begint Frank goed te praten. „We dachten: is dit onze zoon?”
Vader Lenselink: „De ziekte wordt veel voor spasticiteit versleten. Maar dat is het absoluut niet.”
In het begin is het zoeken naar de juiste dosering. „Die was eerst te hoog. Frank ging daardoor ongecontroleerde bewegingen maken, lag te zweten in bed.”
De eerste periode is niet altijd even prettig. Alles doet pijn: spieren, gewrichten. Frank wordt ook hees doordat hij niet gewend is te spreken.
Eind april zit hij in zijn rolstoel in de tuin en begint ineens het refrein van een lied te zingen ”De meeste dromen zijn bedrog”. Zijn moeder: „Dat vergeet ik nooit. Al kon hij eerder nauwelijks praten, hij had het wel allemaal opgeslagen.”
Hoe Frank zich verder zal ontwikkelen, is ook voor de arts een vraag. De jongen oefent jarenlang veel: fysio- en ergotherapie, logopedie. Sommige behandelaars zijn negatief over de mogelijkheden. „De fysiotherapeut zei: Lopen zit er niet meer in. De maatschappelijk werker en docenten op school waren daarentegen heel positief”, aldus zijn vader.
Na ongeveer een halfjaar kan Frank los lopen. Met veel vallen en opstaan. Anderhalf jaar na het begin van de behandeling kan hij de overstap maken van het speciaal onderwijs naar de reguliere basisschool.
Op zijn tiende gaat hij op voetbal en die sport beoefent hij nog altijd met veel plezier. „Ik kan wel merken dat mijn conditie minder is. De eerste twintig minuten speel ik mee. En soms de laatste paar minuten, als het zeker is dat we winnen. Of dik verliezen”, voegt hij er grijnzend aan toe. Gepest is hij nooit om zijn ziekte.
Lopen, fietsen en autorijden. Het lukt allemaal. Met de fijne motoriek heeft hij nog wel moeite.
Frank werkt inmiddels met veel plezier –bijna fulltime– in de kantine en het vergadercentrum van het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem, 10 kilometer verderop. Daarbij krijgt hij een Wajonguitkering. „Ik wilde in mijn werk omgaan met mensen en ik wilde in een ziekenhuis werken. Dat doe ik nu allebei.”
Eén keer per jaar gaat hij nog naar Nijmegen voor controle. Toen Frank nog groeide, moest de dosis L-dopa geregeld worden verhoogd. De laatste jaren blijft de hoeveelheid „doping” gelijk.
Als zijn ouders de veranderingen overzien, kunnen ze hun geluk niet op. „Met de helft van de verbetering zouden we al heel blij zijn geweest”, zegt zijn vader. „De wonderen zijn de wereld nog niet uit.”