Geloof in opstanding geen wanhoopsdaad
Leden de discipelen aan cognitieve dissonantie?
De discipelen waren geen modelgelovigen. Toen Jezus uit de doden was opgestaan, waren zij de laatsten die dat wilden geloven. Hun wanhoop, scepsis en twijfel waren zo groot dat ze het getuigenis van de vrouwen afdeden als „ijdel geklap.” Maar korte tijd later was het totaal anders. Toen getuigden ze met vrijmoedigheid aan iedereen dat Jezus uit de doden was herrezen.
Wat was de oorzaak van deze verandering? Het antwoord van de Bijbelschrijvers is kort en bondig: de opgestane Christus Zelf verscheen levend aan Zijn discipelen. Ze werden persoonlijk overtuigd van de waarheid van Zijn opstanding. En deze overtuiging was zo krachtig dat ze onbevreesd overal verkondigden dat Jezus de Messias was, omdat Hij uit de doden was opgestaan. Door deze apostolische verkondiging verspreidde het christelijke geloof zich met grote snelheid in de toenmalige bekende wereld.
Wie niet gelooft dat Jezus Christus werkelijk en lichamelijk uit het graf is opgestaan, zal een andere verklaring moeten geven voor de diepe overtuiging en de onvermoeide zendingsijver van de apostelen. De meest gehoorde verklaring stelt dat er sprake was van cognitieve dissonantie. Wat moet je je daar bij voorstellen? De theorie van de cognitieve dissonantie is ontwikkeld door Leon Festinger in de jaren 50 van de vorige eeuw. Festinger baseerde zijn onderzoek op de volgende situatie.
In de jaren 50 was er in Amerika een kleine groep mensen die zich groepeerde rond een profetische vrouw. Zij voorzegde dat er op die dag en dat uur een enorme vloedgolf over de aarde zou komen die iedereen zou verdelgen. Alleen wie haar volgde, zou op het laatste moment door een vliegende schotel worden gered. De pers toonde grote belangstelling, maar de sekteleden meden het contact. Toen het bewuste uur echter voorbij was, veranderde het gedrag van de sekteleden opmerkelijk. Ze zochten de publiciteit en verkondigden dat God dankzij het geloof van deze groep de gehele wereld had gespaard. Ze riepen iedereen hartstochtelijk ertoe op zich bij hen aan te sluiten. Volgens Festinger probeerden zij het grote verschil in overtuiging (de dissonantie) tussen henzelf en de rest van de wereldbevolking te verkleinen door bekeerlingen te werven. Dat was immers feitelijk hun enige kans om hun eigen opvattingen te blijven aanhangen.
Psychologisch gebrek
De theorie van de cognitieve dissonantie wordt onder anderen door de filosoof Herman Philipse toegepast op de apostelen. Volgen hem levert deze wetenschappelijke theorie een afdoende verklaring voor het vasthoudendheid waarmee de discipelen bleven geloven in Jezus van Nazareth als de Messias. Zij hadden gewoon een psychologisch gebrek. De bovennatuurlijke verklaring dat Jezus werkelijk zou zijn opgestaan, hebben we dus helemaal niet nodig, zo redeneert hij. De discipelen wisten goedgelovige tijdgenoten over te halen tot hun eigen geloof in een opgestane Messias, en zodoende verkleinden zij hun eigen cognitieve dissonantie.
Laten we eens wat kritischer naar het onderzoek van Festinger kijken. Dan blijkt dat Philipse zelf slachtoffer is van goedgelovigheid. Toen de sekteleden naar buiten kwamen met hun hernieuwde inzicht, zagen enkele sociologen kans om te infiltreren en zich bij de groep aan te sluiten. Zij deden zich voor als bekeerlingen. Echter, de groep was zo klein dat op een gegeven moment een derde van de groep uit sociologen bestond – drie onderzoekers op een groep van ongeveer tien mensen. En juist zij deden zich voor als de meest overtuigde sekteleden, ze beantwoordden de telefoon en stonden de pers te woord. Kun je dat nog als verantwoord onderzoek beschouwen?
Het is duidelijk dat het onderzoek van Festinger in deze groep onmogelijk kan dienen om een theoretische verklaring te geven van zo’n breed en voortdurend proces als het ontstaan van het christendom. De Amerikaanse groep hield het nog slechts een maand vol, toen was de sekte verdampt. Het christelijke geloof bestaat na 2000 jaar nog steeds en kent ontelbaar veel overtuigde gelovigen. De theorie van cognitieve dissonantie kan desnoods als verklaring worden geopperd voor de bekeringsijver van de apostelen, maar niet voor het bekeringssucces. Het is onhoudbaar om het hele christendom als een opgepompte sekte te beschouwen die weigert de werkelijkheid onder ogen te zien dat Jezus dood is.
Er is nog een tweede bezwaar tegen de theorie van de cognitieve dissonantie. De sekteleden weigerden toe te geven dat ze er voorheen naast hadden gezeten; de discipelen erkenden echter precies dat. De ontmoeting met de opgestane Heere bevestigde niet hun vroegere gedachten over Jezus van Nazareth, maar bekritiseerde die juist. De verandering in de discipelen was niet slechts een zaak van nieuwe inzichten, maar vooral van nieuwe feiten en nieuwe gebeurtenissen. Wie de theorie van de cognitieve dissonantie op de discipelen van toepassing acht, doet eenvoudigweg geen recht aan de historische gegevens die de Bijbel meedeelt.
Objectieve argumenten
De zogenaamde wetenschappelijke verklaring van het opstandingsgeloof is een veelzeggend voorbeeld van de vooringenomenheid van vele filosofen, sociologen en historici. De historiciteit van de opstanding is veel beter te verdedigen dan velen beseffen. Paulus en de evangelieschrijvers brengen de opstanding naar voren als een historische gebeurtenis en ze dragen toetsbare argumenten voor de geloofwaardigheid daarvan aan. Een objectieve wetenschapper die nu onderzoek doet naar het ontstaan van het christendom zal bereid moeten zijn om te luisteren naar hun boodschap. Wie weigert echt te luisteren en bij voorbaat met een eigen theorie komt, moet de pretentie van wetenschappelijkheid opgeven.
De poging om de verspreiding van het christelijke geloof in de jaren 30-60 van de eerste eeuw van onze jaartelling te verklaren door de bewering dat de apostelen leden aan cognitieve dissonantie, heeft iets hilarisch. Want deze theorie maakt één ding duidelijk: de beste verklaring die we hebben voor het lege graf, voor de verschijningen aan de discipelen en voor de verbreiding van het christendom is nog steeds het antwoord dat de apostelen zelf al hebben gegeven: de Heere is waarlijk opgestaan.
Ds. G. A. van den Brink, hersteld hervormd predikant te Kralingseveer. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp
• Leon Festinger, A Theory of Cognitive Dissonance (Stanford: Stanford University Press 1957).
• Leon Festinger, Henry W. Riecken & Stanley Schachter, When prophecy fails, an account of a modern group that predicted the destruction of the world (Minneapolis: 1956).
• N.T. Wright, The Resurrection of the Son of God (Mineapolis: Fortress Press 2003), 697-701.
• Gary R. Habermas & Michael R. Licona, The Case for the Resurrection of Jesus (Grand Rapids: Kregel Publication 2004).
• Gert van den Brink, Er is geen God en Philipse is zijn profeet (Kampen: Kok 2010), 144-146.