Bestuurt de burger of de overheid?
In een tijd waarin overheid, samenleving, politieke partijen en de burger ingrijpend veranderd zijn, vraagt A. A. van der Schans
aandacht voor het individueel getuigenis van de christen. Bij de kamerverkiezingen van mei 2002 komt een nieuwe politieke partij uit het niets tevoorschijn. Deze haalt tot verbazing van de een en tot afgrijzen van de ander 27 zetels. Een partij van de gevestigde orde verliest in één klap 20 zetels. Als een wrak afgeschreven. Acht maanden later, bij nieuwe verkiezingen, is de verlies- en winstrekening voor de LPF en de PvdA, want daarover hebben we het, nagenoeg omgekeerd. Meer dan 30 procent van de kiezers weet tot de allerlaatste dag niet op welke partij te stemmen. Bij gebrek aan spannende voetbalwedstrijden maken de media er op de buis een marathon van debatten met veel lol en weinig informatie van. Lekker zweven en zappen, onder het genot van bier en borrelnootjes.
Hier moet wat aan de hand zijn. Talloze analyses worden er gegeven. Is onze democratie een mediacratie geworden? Komt het volk in opstand tegen het establishment? Heeft Pim de ’nieuwe politiek’ gebracht? Wordt de afstand of kloof tussen de burger en de overheid niet steeds groter, omdat de karrenvrachten met verkiezingsbeloften niet waargemaakt worden?
Wie op deze vragen bevestigend antwoordt, vergist zich. Oppervlakkig gezien lijkt het erop dat er sprake is van een niet meer goed functionerend bestel. Maar er gebeurt iets anders. Ondergronds voltrekt zich een aardverschuiving in de vorm van een fundamentele gedaanteverwisseling van het openbaar bestuur. Zowel de staat als de burger is fundamenteel veranderd.
Andere overheid
In onze tijd hebben staat en burgerschap een totaal nieuwe inhoud gekregen. Sinds enkele decennia neemt de overheid, feitelijk gezien, geen bovengeschikte of hiërarchische positie meer in ten opzichte van de samenleving. Binnen de samenleving is steeds minder sprake van één enkel herkenbaar sturingscentrum. De netwerksamenleving die zich met de horizontalisering van maatschappelijke verhoudingen ontwikkelt, blijkt in snel tempo de bepalende factor te worden in het denken over bestuurlijke verhoudingen.
Het openbaar bestuur is door deze maatschappelijke omstandigheden en processen principieel van karakter veranderd. Het klassieke hiërarchische besturingsparadigma van een overheid die vanuit de hoogte gebiedt of verbiedt, is niet meer. De overheid wil, kan en zal niet alles meer alleen doen. Deregulering en privatisering zijn hier sprekende voorbeelden van. De verzorgingsstaat zal niet verdwijnen, maar aanzienlijk van karakter veranderen. Niet langer aanbodgericht, maar vraaggericht. Veel meer differentiatie en maatwerk. Dat zijn de trends.
Samenleving
De relatie tussen burger en overheid heeft zich de laatste jaren ingrijpend gewijzigd door de verandering van de samenleving. Spraken we grofweg gezegd tot de Franse Revolutie over de burger als onderdaan, in de 19e eeuw werd deze een burger met politieke rechten. Nu is de burger een autonome hoofdpersoon, die door de markt als soeverein consument begeerd en bediend wordt. Samen met de media worden de markt en de mens met een hoofdletter geschreven.
Tijdens en vlak na de Franse Revolutie, die ideologisch gezien voortgebracht was door de Verlichting, ontstonden de grote ideologische stromingen van liberalisme, socialisme en conservatisme. Deze stromingen representeren de reacties op het westerse moderniseringsproces. Met dit moderniseringsproces bedoel ik het ontstaan van de natiestaat (politiek), het ontstaan van het industrieel kapitalisme (economisch), het ontstaan van een differentiatieproces waarbij eenheden zoals het gezinsbedrijf gesplitst worden in deeleenheden zoals gezin en bedrijf, met elk hun eigen wetten (sociaal), en de scheiding tussen kerk en staat (cultureel).
Hoe reageerden de genoemde stromingen op deze modernisering? De liberalen aanvaardden in grote lijnen dit proces en stimuleerden het ook. De socialisten wilden het moderniseringsproces meer beteugelen en leiden in de richting van sociale rechtvaardigheid en gelijkschakeling. De conservatieven stelden de gevaren van de ontwrichtende wijze waarop het moderniseringsproces korte metten maakte met instituties zoals gezin, traditie en gemeenschap centraal.
De religieus geïnspireerde antirevolutionairen -de term is hier bedoeld als verzamelnaam voor orthodoxe christenen- zijn vaak ingedeeld bij de conservatieven. Historisch gezien is dat niet terecht. Nederlandse antirevolutionairen zoals Groen van Prinsterer hebben zich onmiskenbaar aangesproken gevoeld door de conservatieven. Ze prefereerden en etaleerden echter terdege hun zelfstandigheid en eigenheid.
Politieke partijen
Maatschappelijke ontwikkelingen zoals de dominantie van wetenschap, techniek en economie, globalisering, individualisering, ict-revolutie en ontzuiling hebben niet alleen de klassieke positie van de staat ondermijnd, maar tevens de positie van de genoemde stromingen, en de vertalingen daarvan in politieke partijen, veranderd. Een politieke partij dient nu bijna alleen nog om bestuurlijke functionarissen te rekruteren. De partijen hebben hun ideologische veren afgeschud. Iedereen eist het politieke midden op. Stijl- en cultuurverschillen resteren nog. De partijen kunnen nog net niet worden afgeschaft, omdat ze nodig zijn om de baantjes te verdelen, de rechters en bestuurlijke functionarissen te benoemen en ervoor te zorgen dat de ene groep niet te machtig wordt ten opzichte van een andere groep. Het organiseren van maatschappelijke belangen en het uitdragen van een ideologie, vanouds de belangrijkste functies van een politieke partij, zijn nagenoeg verdwenen.
Burger
Maar ook de burger is van gedaante veranderd. Hij wil vrijheid van handelen, onmiddellijke bevrediging van zijn behoeften en een naar zijn wensen ingevulde leefomgeving. Daarnaast acht diezelfde burger de overheid aansprakelijk voor de gevolgen, zoals vervuiling, filevorming, verslaving en een overbelaste gezondheidszorg. Aan de ene kant zijn de overheden en de politieke partijen teruggedrongen door de markt, schaalvergroting en technocratisering. Denk aan de invoering van de euro of de aanleg van de hsl. Daar komt geen liberale, sociaal-democratische of christen-democratische ideologie meer aan te pas.
Aan de andere kant moet de overheid er, zoals gezegd, altijd weer „wat aan doen.” Aan de vandalen op het pleintje, de geleden schade, de lawaaierige straten, de tasjesrovers. Kortom, de burger bestookt de publieke sfeer en de politiek met hoogstpersoonlijke aanspraken. De overheid staat in dienst van de zelfontplooiing. Burgers organiseren zich eventueel vanwege belangen in netwerken. Dit is de plaats waar op een efficiënte manier transacties met partijen aangegaan worden. De overheid is daar een van.
Persoonlijke wensen
Het individu heeft nog wel waarden en normen, maar deze worden niet langer gemeenschappelijk gedeeld. En nog veel minder wordt geaccepteerd dat deze door de staat, het geloof of de traditie gepredikt worden. Kortom, de moraal is, evenals de NS, geprivatiseerd. Een gevolg hiervan is dat het persoonlijke het algemene belang en het publieke domein gaat domineren. De rechtsfilosoof Doren Persers heeft er in dit verband op gewezen dat zeer persoonlijke zaken zoals het verlangen naar een gezond kind, homoseksueel ouderschap, draagmoederschap en het verlangen naar de dood, de openbaarheid tiranniseren. Deze persoonlijke claimrechten hebben principiële gevolgen voor de primaire taak van de staat. Deze taak, de bescherming van het leven als kernwaarde voor een duurzame gemeenschap, komt onder druk te staan.
Individueel getuigenis
Hoe kunnen de kerk en de christen vast blijven houden aan deze roeping en tegelijkertijd in rapport met de eigen tijd blijven? Hoe kunnen we maatschappelijk vruchtbaar zijn in een netwerksamenleving? Immers, de ontwikkelingen in de samenleving noodzaken het openbaar bestuur en de burgers zich hierbij aan te passen. Vanuit het Evangelie wordt een christen geroepen actief en geëngageerd burger te zijn in eigen tijd en eigen omgeving. Ons vaderland is niet hier, maar toch moeten we hier beneden zijn, om gestalte te geven aan onze opdracht en roeping.
Het is de vraag of een poging tot revitalisering van de traditie en het instituut een adequate strategie is om het moderniseringsproces tegemoet te treden. Door de technische revolutie (vooral de moderne media en ict) en de massaconsumptiecultuur zijn de instituten ontmanteld. De begrippen bestaan nog wel, maar de inhoud is weg.
Naar mijn mening is de christelijke gemeente op de markt van dit moderne leven de eerstgeroepene om getuigenis te geven van haar belijdenis: dat tegen de revolutie alleen het Evangelie helpt. De kerk als instituut spreekt ambtelijk. Dat instituut zullen we ons niet mogen laten afnemen! Dat geldt trouwens ook van de overheid. Zij is een instelling van God. Dit uitgangspunt sluit niet uit dat we rekening moeten houden met de maatschappelijke ontwikkeling waarbij de overheid veel meer vraaggestuurd in plaats van aanbodgestuurd gaat werken.
Laten we de zelfstandige positie van de kerk en de overheid echter niet uitspelen tegen het getuigenis van individuele christenen. Er is ook het ambt aller gelovigen. Vanuit de bijbelse cultuuropdracht en roeping liggen hier voor individuele christenen taken en kansen. Een actief en geëngageerd burgerschap in de plaatselijke gemeente wordt van een christen gevraagd. Door een niet zelden toenemende concentratie op de eigen groep, kring of zuil, verliezen we contacten met de plaatselijke gemeenschap.
Laten we niet alleen in de klassieke structuren zoals de eigen netwerken en organisaties actief zijn. In de lokale samenleving dienen we present te zijn in -om slechts enkele mogelijkheden te noemen- wijkteams, plaatselijke werkgroepen vluchtelingenbeleid, jongeren- en tal van andere platformen. Echter, onze inbreng en communicatie zullen gefundeerd en geworteld dienen te zijn in een leer en leven naar de Schrift. Alleen vanuit een geschonken innerlijke, zedelijke kracht en vanuit een pelgrimshouding kunnen we voorkomen dat we zo in de wereld opgaan dat we er ten slotte in ondergaan. Het heil voor de samenleving komt langs een weg van bekering, zuivering. Daarop komt het werkelijk aan. Een reveil is nodig.
Theologisch gezien is het zo dat de deugden van de heidenen blinkende zonden zijn. Maar ook de gerechtigheden van christenen zijn buiten Christus een wegwerpelijk kleed. Soms zijn we te veel onder de indruk van de tijdgeest en de veranderingen in de samenleving. In 1881 schreef de ledeboeriaanse predikant Daniël Bakker: „Daar is nooit zulk een kwaden tijd geweest, of we kunnen er onze God in dienen. Het hapert niet aan den tijd, maar aan ons.” Beter kan ik het niet zeggen.
De auteur is wethouder voor de SGP van de gemeente Bodegraven.