De les van Van Gogh en Rabin: politiek geweld is uit den boze
De herdenking van de moorden op Yitzhak Rabin en Theo van Gogh leeft niet echt in Israël en Nederland, signaleert Bert de Bruin. Er is te veel begrip voor mensen die grijpen naar geweld.
Dezer dagen wordt wederom in Israël de moord op Yitzhak Rabin en in Nederland de moord op Theo van Gogh herdacht. Beide moorden zullen hoogstwaarschijnlijk de komende jaren niet echt worden vergeten, maar toch heb ik de indruk dat veel Nederlanders en Israëliërs nog nauwelijks geloven in de noodzaak van het herdenken ervan.
Yitzhak Rabin had in ieder geval de ‘mazzel’ dat hij premier was toen hij werd vermoord. Scholen, gemeenten en instellingen moeten wel aandacht aan de moord besteden. Je kunt tijdens de herdenkingsceremonies aan de gezichten van sommige rechtse politici haast zien dat ze er niet geheel uit vrije wil bij aanwezig zijn. Voor de meeste Israëlische schoolkinderen is het nog zo’n herdenkingsdag, een van de vele in het Israëlisch-Joodse jaar. De unieke betekenis ervan –een regerende premier van de Joodse staat werd om zijn politieke ideeën, en om een politiek proces te stoppen, door een fanatiek-religieuze Jood vermoord– gaat volgens mij aan veel jongeren en volwassenen voorbij.
Theo van Gogh was een privépersoon, en nog tamelijk controversieel ook, dus moet hij het met nog minder aandacht en empathie doen. Vorig jaar was die aandacht nog beperkter dan voorheen, met als centraal evenement een armzalige bijeenkomst waarbij de Vrienden –let op de hoofdletter– van Pim Fortuyn, Van Goghs ouders, Rita Verdonk en Ahmed Marcouch aanwezig waren. Ook in het geval van Van Gogh wordt er niet of nauwelijks aandacht geschonken aan het unieke karakter van de moord: een Nederlander werd om wat hij zei en schreef door een fanatiek-religieuze mede-Nederlander om het leven gebracht.
Geaccepteerd
We zijn een beetje herdenkingsmoe. Er wordt natuurlijk ook wel heel veel herdacht, en op vrijwel elke schokkende gebeurtenis volgt tegenwoordig op zijn minst een stille tocht. Toch zijn het niet die moeheid en het gebrek aan publieke aandacht voor het unieke karakter van deze twee moorden die mij het meeste storen. Waar ik me vooral aan erger, en zorgen om maak, is het feit dat verbaal en fysiek geweld bijna een geaccepteerd verschijnsel zijn geworden in de politiek, zowel in Nederland als in Israël. Hierdoor –en door een politieke polarisatie die wereldwijd te zien is– wordt weer eens duidelijk dat terreur de moeite loont en terrein wint.
Dat we niet meer van zulk geweld opkijken is tot daar aan toe, hoe verschrikkelijk het ook is. Erger dan het door de vingers kijken, de gewenning, of het gedogen, zijn het begrip en het goedpraten van terreur, vooral in populistische kringen, links en rechts. Dit is duidelijk zichtbaar in anonieme commentaren die op sites zoals die van De Telegraaf worden gegeven als er weer eens iets negatiefs over een linkse partij, over Israël of de Verenigde Staten wordt bericht, of als de heilige Geert W. juridisch belaagd wordt.
Een voorbeeld. Eind vorig jaar werd een Haagse wethouder bij een werkbezoek aangevallen. Een greep uit de reacties: „In den haag wachten we niet op verkiezingen we jagen ze zelf weg”, „…deze man beledigt ons elke dag. (…) Dus ik begrijp de boze bewoner heel goed.” en: „Wie wind zaait zal storm oogsten. De PvdA heeft echter storm gezaaid en zal dus een orkaan gaan oogsten. Geen medelijden mee, eigen schuld, dikke bult.”
Maar-redenering
Natuurlijk waren er ook veel reaguurders die de aanval en dit soort reacties afkeurden. Toch was in mijn ogen de reactie die het meest zorgwekkend was en die de huidige tijdsgeest het beste weergaf de volgende: „Mishandeling is afkeurenswaardig, maar onze wethouder Norder is de meest arrogante nare bestuurder die deze stad ooit gehad heeft. (…) De woede van de bewoners is…terecht.”
Dit soort ”maar-redeneringen” is een overwinning voor terroristen, of ze nou Mohammed B. of Yigal A. of Volkert van der G. heten. „Moorden mag niet, maar die Van Gogh was natuurlijk wel erg grof.” „Oh wat erg, maar Rabin had nooit delen van het Heilige Land mogen opgeven.” „Arme Pim, maar goed, wie polariseert kan de bal verwachten” „Die arme mensen in de Twin Towers/in dat restaurant, maar ja, die Amerikanen/Israëliërs denken ook dat ze kunnen doen wat ze willen.”
Deze vorm van ”maar-denken” laat zien dat terroristen wereldwijd op steun en begrip kunnen rekenen, ook van mensen die, als je hen er rechtstreeks naar vraagt, terreur in alle toonaarden zullen veroordelen. Kunstmatig herdenken heeft geen zin, zolang vrijwel alle ‘gewone’ Nederlanders en Israëliërs niet luid en duidelijk zeggen –en, minder luid, weten en snappen– dat er in een democratie voor politiek geweld geen begrip, plaats of excuus mag en kan zijn. Punt uit.
De auteur is historicus. In 1995 emigreerde hij naar Israël.