Cultuur & boeken

De spijker op zijn kop

31 oktober 1517

Arja Kerpel-Karels, Apeldoorn
29 October 2010 15:28Gewijzigd op 14 November 2020 12:19

Plof! Zachtjes land ik in de zak van een dikke, donkere mantel. Heel wat minder zacht komen de andere spijkers bovenop mij terecht.

Wat gebeurt er, waar gaan we heen? Geen idee. Het enige geluid wat ik hoor is het gerinkel van de spijkers op de cadans van voetstappen. Minuten rijgen zich aaneen, de reis lijkt wel uren te duren. Eindelijk stoppen de voetstappen.

Opeens wordt ik opgepakt en meegenomen. Ik zie daglicht, verblindend fel. Ik ben er amper aan gewend en ik krijg een klap. Au! Niet veel later volgt nummer twee. Is het nu afgelopen? Ik maak me paraat om de volgende klap op te vangen, maar … die komt niet. Ik merk dat ik vast zit. Muurvast.

Daar zit ik dan, ik kan niet anders. Niet naar links, niet naar rechts. Gelukkig heb ik wel een mooi uitzicht. Ik zie een hamer, spijkers, een pamflet en niet te vergeten: de man die mij zo ruw behandelde. Een dof geklop vertelt me dat de andere spijkers hetzelfde lot ondergaan.

Er zijn mensen om de man heen komen staan, dit is tenslotte geen alledaags tafereel. Twee vrouwen smoezen met elkaar: „Dat is doctor Luther, toch?”

„Ja, dat klopt. Mijn neef krijgt les van hem, hier aan de universiteit van Wittenberg.”

„Ik hoorde dat het een vrome man is. Hij heeft een keer zes uur achter elkaar gebiecht.”

„En wist je ook al dat hij op zijn knieën de Pilatustrap in Rome opgekropen is?”

Luther trekt zich niets aan van het geroezemoes achter zijn rug en gaat onverstoorbaar door. Als hij klaar is en het pad afloopt, verdringen de mensen zich voor de grote deur. Ik geniet van de belangstelling, maar krijg toch het idee dat deze mensen niet voor mij zijn gekomen: ze keuren mij geen blik waardig en kijken alleen naar het pamflet.

„Jammer, het is Latijn”, verzucht een vrouw.

„Wacht even, ik kan het wel lezen,” zegt een deftig uitziende man. Al ontledend begint hij: „Wanneer onze Heere en Meester Jezus Christus zegt „Doet boete”, wil hij dat het hele leven van de gelovigen een gedurige boetedoening is.”

„Hè? Staat dat er echt: het héle leven? vragend kijkt een oude man naar de deftige heer. Deze knikt bevestigend.

„Nou, dan heb ik het sneller voor mekaar”, zegt een nonchalant ogende man. „Ik heb pas nog een aflaat gekocht bij Johann Tetzel. Hij zei dat zelfs de zonden die ik nog ga doen, al vergeven zijn. Dus als het over boetedoening gaat, dan kan ik wel vertrekken.” Hij voegt de daad bij het woord en maakt zich los uit de massa. De anderen blijven geïnteresseerd staan.

„Lees verder,” dringt iemand aan. De man leest verder. Het is een hele lap tekst, maar niemand wil een woord missen.

Ik observeer de gezichtsuitdrukkingen. De een kijkt verward, een ander boos. Een derde knikt steeds instemmend. Het lijkt wel alsof hij niet anders kan dan ja-knikken.

Af en toe –als mijn gedachten niet afgeleid worden– vang ik wat op: „De mensen die zeggen dat de ziel uit het vagevuur omhoog springt, zodra het geld in de kist rinkelt, verkondigen een puur menselijk verzinsel.” Dan barst er rumoer los. „Maar dat heeft Paus Leo X zelf gezegd!” roept de een.

Een ander: „Wie zegt dat de paus gelijk heeft? Misschien heeft hij het inderdaad wel zelf bedacht. Mooie manier om aan geld voor de bouw van de Sint Pieterskerk te komen.”

„Zou ik dan echt mijn enige geld voor niets uitgegeven hebben? Wat moet ik dan doen om zalig te worden?” roept een vrouw vertwijfeld uit.

Ik krijg medelijden met deze arme vrouw, ze kijkt zo hopeloos. Peinzend vraag ik me af hoe het voelt om bedrogen te worden. Dat gevoel ken ik helemaal niet. Hoe kan het ook anders, vandaag ben ik voor het eerst van mijn leven uit het spijkerdoosje gekomen. Vandaag is het de dag waar ik zo lang op heb gewacht. De dag, die ik me altijd zal herinneren. Hé, nu zit ik al weer te dromen.

„De ware schat der Kerk echter is het heilig Evangelie van de heerlijkheid en de genade van God”, hoor ik uit de mond van de man, die nog steeds rustig doorleest. De arme vrouw is diep in gedachten verzonken. Zou ze het wel horen? Of hoort ze het juist heel goed? Ik weet het niet. Ik begrijp sowieso weinig van de woorden. Maar één ding is me duidelijk: het gaat om iets heel belangrijks. Vanbinnen borrelt een tevreden gevoel naar boven, dat uitgerekend ik onderdeel mag zijn van zoiets belangrijks. Nee, tevreden is het goede woord niet, laat ik het gepaste trots noemen. Anders klinkt het zo hoogmoedig.

Diep in gedachten verzonken, heb ik niet eens gemerkt dat de meeste mensen al naar huis zijn gegaan. Een paar mensen fluisteren nog iets en vertrekken ook. Het wordt nu wat rustiger. Toch verveel ik me niet; er is genoeg te zien. Een boerenkar, een deftig rijtuig, een marskramer. En daar komt een man aan, een klein jongetje aan zijn hand.

„Kijk papa, daar! Ik zag zelf dat een meneer het op de deur timmerde!” klinkt een kinderstem.

Samen lopen ze het pad op, vader en zoon. Voor de deur staan ze stil. De jongen kijkt omhoog naar zijn vader, die het pamflet bekijkt.

„Hé Hans!” roept een jongeman, die net aan komt lopen. „Wat ben je aan het doen?”

„Ik lees wat hier staat.”

„Haha! Sinds wanneer kan jij lezen?” En met een blik op de tekst vervolgt hij: „Je weet niet eens welke taal het is.” Hij lacht en geeft Hans een klap op zijn schouder. „Kom op, ik lees het wel voor.”

„Ja? Zou je dat willen doen?” Hans’ ogen glimmen. Hij wil zo graag weten wat er staat, want iedereen in Wittenberg praat erover.

Als de jongeman klaar is met voorlezen, zucht Hans diep. „Ik vind het zo moeilijk. ’s Zondags in de kerk begrijp ik er ook zo weinig van, met al dat Latijn. Zelfs de Bijbel is Latijn. Hoe kan ik de Schrift nu aan mijn kinderen uitleggen, als ik hem zelf niet eens snap?” verzucht hij. Met hangende schouders loopt hij weg, zijn zoontje volgt hem. De jongeman vertrekt eveneens. Nu is er niemand meer bij het pamflet. Dit bijzondere pamflet, waar ik me zo verbonden aan voel. En –vreemd genoeg– voel ik me niet alleen daaraan verbonden, maar ook aan de man met de hamer. Want ik heb zo het gevoel dat hij met zijn boodschap de spijker op zijn kop slaat.

Ik schrik op. Daar staat ineens iemand voor me. Aan zijn kleding te zien, is het een geestelijke. Een priester, abt, monnik of bisschop. Zoiets. Ik weet het verschil niet zo goed. Hoe dan ook, hij leest aandachtig wat er staat; zijn ogen vliegen over de regels. Ik zie zijn gezicht betrekken. Keek hij eerst neutraal, nu verandert zijn gezicht van storm naar onweer. Hij balt zijn vuisten en gromt wat onverstaanbaars. Zijn gezicht loopt ietwat paars aan, hij draait zich bruusk om en beent weg. Ik word een beetje bang voor hem…

Elke keer komen er weer andere mensen kijken. De dag vliegt voorbij, het wordt donker. En koud. Een rilling trekt door mijn ijzeren lijf. Gelukkig krijg ik nog een beetje warmte van de houten deur. Een klein beetje maar, net genoeg om niet onderkoelt te raken. Ik heb nog geen last van slaap, daarvoor heb ik teveel nieuwe indrukken opgedaan. Ik kijk om me heen en zie dat in de huizen rondom de kapel de lichten uitdoven. Één voor één. Net zo lang, tot het helemaal donker is. Nee, niet helemaal. Aan de onbewolkte nachthemel staat de heldere maan; als een eenzaam licht temidden van de duisternis. De duisternis. Hoe lang nog?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer